Ik ben goed in dictee en rekenen
Ik ben het plafond van mijn huis aan het verven.
Ik ben iemand die snel kan beslissen
Ik ben in het bezit van een nieuwe fiets
Ik ben in Marokko geboren, maar ik woon er niet meer
Ik ben klaar met mijn werk
Ik ben mijn portemonnee verloren.
Ik ben mijn stem kwijt
Ik ben na de les naar huis gegaan.
Ik ben niet tevreden met dit cijfer
|
Ik ben niet van plan om te stoppen met leren
Ik ben trots op mijn zoon
Ik ben vanavond laat thuis, ik moet overwerken.
Ik ben vandaag naar het park gelopen.
Ik ben voor mijn examen geslaagd.
Ik ben zeker van mijn zaak
Ik bestel een spijkerbroek uit de catalogus
Ik breng mijn fiets naar de fietsenmaker
Ik denk dat het bijna twaalf uur is.
Ik denk dat we naar rechts kunnen.
|
Ik denk niet dat we nog op tijd komen.
Ik doe de afwas nadat we gegeten hebben
Ik doe er wel een papiertje om
Ik doe het voor de grap
Ik draag niet graag een zware tas
Ik durf niet in het water te duiken
Ik fiets elke dag ongeveer een uur
Ik ga altijd door de week een keer zwemmen
Ik ga even bloemen kopen.
Ik ga lopend naar de bakker
|