home > baro eriyada gagaaban nederlands
baro eriyada gagaaban nederlands
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik ben
|
ik was
|
ik ben geweest
|
ik was geweest
|
je bent
|
je was
|
je bent geweest
|
je was geweest
|
hij is
|
hij was
|
hij is geweest
|
hij was geweest
|
we zijn
|
we waren
|
we zijn geweest
|
we waren geweest
|
jullie zijn
|
jullie waren
|
jullie zijn geweest
|
jullie waren geweest
|
ze zijn
|
ze waren
|
ze zijn geweest
|
ze waren geweest
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zijn
|
ik zou zijn
|
ik zal zijn geweest
|
ik zou zijn geweest
|
je zult zijn
|
je zou zijn
|
je zult zijn geweest
|
je zou zijn geweest
|
hij zal zijn
|
hij zou zijn
|
hij zal zijn geweest
|
hij zou zijn geweest
|
we zullen zijn
|
we zouden zijn
|
we zullen zijn geweest
|
we zouden zijn geweest
|
jullie zullen zijn
|
jullie zouden zijn
|
jullie zullen zijn geweest
|
jullie zouden zijn geweest
|
ze zullen zijn
|
ze zouden zijn
|
ze zullen zijn geweest
|
ze zouden zijn geweest
|
hebben
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik heb
|
ik had
|
ik heb gehad
|
ik had gehad
|
je hebt
|
je had
|
je hebt gehad
|
je had gehad
|
hij heeft
|
hij had
|
hij heeft gehad
|
hij had gehad
|
we hebben
|
we hadden
|
we hebben gehad
|
we hadden gehad
|
jullie hebben
|
jullie hadden
|
jullie hebben gehad
|
jullie hadden gehad
|
ze hebben
|
ze hadden
|
ze hebben gehad
|
ze hadden gehad
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal hebben
|
ik zou hebben
|
ik zal hebben gehad
|
ik zou hebben gehad
|
je zult hebben
|
je zou hebben
|
je zult hebben gehad
|
je zou hebben gehad
|
hij zal hebben
|
hij zou hebben
|
hij zal hebben gehad
|
hij zou hebben gehad
|
we zullen hebben
|
we zouden hebben
|
we zullen hebben gehad
|
we zouden hebben gehad
|
jullie zullen hebben
|
jullie zouden hebben
|
jullie zullen hebben gehad
|
jullie zouden hebben gehad
|
ze zullen hebben
|
ze zouden hebben
|
ze zullen hebben gehad
|
ze zouden hebben gehad
|
zullen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
ik zal
|
ik zou
|
je zult
|
je zou
|
hij zal
|
hij zou
|
we zullen
|
we zouden
|
jullie zullen
|
jullie zouden
|
ze zullen
|
ze zouden
|
Andere werkwoorden
aankomen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kom aan
|
ik kwam aan
|
ik ben aangekomen
|
ik was aangekomen
|
je komt aan
|
je kwam aan
|
je bent aangekomen
|
je was aangekomen
|
hij komt aan
|
hij kwam aan
|
hij is aangekomen
|
hij was aangekomen
|
we komen aan
|
we kwamen aan
|
we zijn aangekomen
|
we waren aangekomen
|
jullie komen aan
|
jullie kwamen aan
|
jullie zijn aangekomen
|
jullie waren aangekomen
|
ze komen aan
|
ze kwamen aan
|
ze zijn aangekomen
|
ze waren aangekomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal aankomen
|
ik zou aankomen
|
ik zal zijn aangekomen
|
ik zou zijn aangekomen
|
je zult aankomen
|
je zou aankomen
|
je zult zijn aangekomen
|
je zou zijn aangekomen
|
hij zal aankomen
|
hij zou aankomen
|
hij zal zijn aangekomen
|
hij zou zijn aangekomen
|
we zullen aankomen
|
we zouden aankomen
|
we zullen zijn aangekomen
|
we zouden zijn aangekomen
|
jullie zullen aankomen
|
jullie zouden aankomen
|
jullie zullen zijn aangekomen
|
jullie zouden zijn aangekomen
|
ze zullen aankomen
|
ze zouden aankomen
|
ze zullen zijn aangekomen
|
ze zouden zijn aangekomen
|
beginnen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik begin
|
ik begon
|
ik ben begonnen
|
ik was begonnen
|
je begint
|
je begon
|
je bent begonnen
|
je was begonnen
|
hij begint
|
hij begon
|
hij is begonnen
|
hij was begonnen
|
we beginnen
|
we begonnen
|
we zijn begonnen
|
we waren begonnen
|
jullie beginnen
|
jullie begonnen
|
jullie zijn begonnen
|
jullie waren begonnen
|
ze beginnen
|
ze begonnen
|
ze zijn begonnen
|
ze waren begonnen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal beginnen
|
ik zou beginnen
|
ik zal zijn begonnen
|
ik zou zijn begonnen
|
je zult beginnen
|
je zou beginnen
|
je zult zijn begonnen
|
je zou zijn begonnen
|
hij zal beginnen
|
hij zou beginnen
|
hij zal zijn begonnen
|
hij zou zijn begonnen
|
we zullen beginnen
|
we zouden beginnen
|
we zullen zijn begonnen
|
we zouden zijn begonnen
|
jullie zullen beginnen
|
jullie zouden beginnen
|
jullie zullen zijn begonnen
|
jullie zouden zijn begonnen
|
ze zullen beginnen
|
ze zouden beginnen
|
ze zullen zijn begonnen
|
ze zouden zijn begonnen
|
begrijpen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik begrijp
|
ik begreep
|
ik heb begrepen
|
ik had begrepen
|
je begrijpt
|
je begreep
|
je hebt begrepen
|
je had begrepen
|
hij begrijpt
|
hij begreep
|
hij heeft begrepen
|
hij had begrepen
|
we begrijpen
|
we begrepen
|
we hebben begrepen
|
we hadden begrepen
|
jullie begrijpen
|
jullie begrepen
|
jullie hebben begrepen
|
jullie hadden begrepen
|
ze begrijpen
|
ze begrepen
|
ze hebben begrepen
|
ze hadden begrepen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal begrijpen
|
ik zou begrijpen
|
ik zal hebben begrepen
|
ik zou hebben begrepen
|
je zult begrijpen
|
je zou begrijpen
|
je zult hebben begrepen
|
je zou hebben begrepen
|
hij zal begrijpen
|
hij zou begrijpen
|
hij zal hebben begrepen
|
hij zou hebben begrepen
|
we zullen begrijpen
|
we zouden begrijpen
|
we zullen hebben begrepen
|
we zouden hebben begrepen
|
jullie zullen begrijpen
|
jullie zouden begrijpen
|
jullie zullen hebben begrepen
|
jullie zouden hebben begrepen
|
ze zullen begrijpen
|
ze zouden begrijpen
|
ze zullen hebben begrepen
|
ze zouden hebben begrepen
|
bellen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik bel
|
ik belde
|
ik heb gebeld
|
ik had gebeld
|
je belt
|
je belde
|
je hebt gebeld
|
je had gebeld
|
hij belt
|
hij belde
|
hij heeft gebeld
|
hij had gebeld
|
we bellen
|
we belden
|
we hebben gebeld
|
we hadden gebeld
|
jullie bellen
|
jullie belden
|
jullie hebben gebeld
|
jullie hadden gebeld
|
ze bellen
|
ze belden
|
ze hebben gebeld
|
ze hadden gebeld
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal bellen
|
ik zou bellen
|
ik zal hebben gebeld
|
ik zou hebben gebeld
|
je zult bellen
|
je zou bellen
|
je zult hebben gebeld
|
je zou hebben gebeld
|
hij zal bellen
|
hij zou bellen
|
hij zal hebben gebeld
|
hij zou hebben gebeld
|
we zullen bellen
|
we zouden bellen
|
we zullen hebben gebeld
|
we zouden hebben gebeld
|
jullie zullen bellen
|
jullie zouden bellen
|
jullie zullen hebben gebeld
|
jullie zouden hebben gebeld
|
ze zullen bellen
|
ze zouden bellen
|
ze zullen hebben gebeld
|
ze zouden hebben gebeld
|
bereiken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik bereik
|
ik bereikte
|
ik heb bereikt
|
ik had bereikt
|
je bereikt
|
je bereikte
|
je hebt bereikt
|
je had bereikt
|
hij bereikt
|
hij bereikte
|
hij heeft bereikt
|
hij had bereikt
|
we bereiken
|
we bereikten
|
we hebben bereikt
|
we hadden bereikt
|
jullie bereiken
|
jullie bereikten
|
jullie hebben bereikt
|
jullie hadden bereikt
|
ze bereiken
|
ze bereikten
|
ze hebben bereikt
|
ze hadden bereikt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal bereiken
|
ik zou bereiken
|
ik zal hebben bereikt
|
ik zou hebben bereikt
|
je zult bereiken
|
je zou bereiken
|
je zult hebben bereikt
|
je zou hebben bereikt
|
hij zal bereiken
|
hij zou bereiken
|
hij zal hebben bereikt
|
hij zou hebben bereikt
|
we zullen bereiken
|
we zouden bereiken
|
we zullen hebben bereikt
|
we zouden hebben bereikt
|
jullie zullen bereiken
|
jullie zouden bereiken
|
jullie zullen hebben bereikt
|
jullie zouden hebben bereikt
|
ze zullen bereiken
|
ze zouden bereiken
|
ze zullen hebben bereikt
|
ze zouden hebben bereikt
|
beschermen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik bescherm
|
ik beschermde
|
ik heb beschermd
|
ik had beschermd
|
je beschermt
|
je beschermde
|
je hebt beschermd
|
je had beschermd
|
hij beschermt
|
hij beschermde
|
hij heeft beschermd
|
hij had beschermd
|
we beschermen
|
we beschermden
|
we hebben beschermd
|
we hadden beschermd
|
jullie beschermen
|
jullie beschermden
|
jullie hebben beschermd
|
jullie hadden beschermd
|
ze beschermen
|
ze beschermden
|
ze hebben beschermd
|
ze hadden beschermd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal beschermen
|
ik zou beschermen
|
ik zal hebben beschermd
|
ik zou hebben beschermd
|
je zult beschermen
|
je zou beschermen
|
je zult hebben beschermd
|
je zou hebben beschermd
|
hij zal beschermen
|
hij zou beschermen
|
hij zal hebben beschermd
|
hij zou hebben beschermd
|
we zullen beschermen
|
we zouden beschermen
|
we zullen hebben beschermd
|
we zouden hebben beschermd
|
jullie zullen beschermen
|
jullie zouden beschermen
|
jullie zullen hebben beschermd
|
jullie zouden hebben beschermd
|
ze zullen beschermen
|
ze zouden beschermen
|
ze zullen hebben beschermd
|
ze zouden hebben beschermd
|
betalen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik betaal
|
ik betaalde
|
ik heb betaald
|
ik had betaald
|
je betaalt
|
je betaalde
|
je hebt betaald
|
je had betaald
|
hij betaalt
|
hij betaalde
|
hij heeft betaald
|
hij had betaald
|
we betalen
|
we betaalden
|
we hebben betaald
|
we hadden betaald
|
jullie betalen
|
jullie betaalden
|
jullie hebben betaald
|
jullie hadden betaald
|
ze betalen
|
ze betaalden
|
ze hebben betaald
|
ze hadden betaald
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal betalen
|
ik zou betalen
|
ik zal hebben betaald
|
ik zou hebben betaald
|
je zult betalen
|
je zou betalen
|
je zult hebben betaald
|
je zou hebben betaald
|
hij zal betalen
|
hij zou betalen
|
hij zal hebben betaald
|
hij zou hebben betaald
|
we zullen betalen
|
we zouden betalen
|
we zullen hebben betaald
|
we zouden hebben betaald
|
jullie zullen betalen
|
jullie zouden betalen
|
jullie zullen hebben betaald
|
jullie zouden hebben betaald
|
ze zullen betalen
|
ze zouden betalen
|
ze zullen hebben betaald
|
ze zouden hebben betaald
|
bezoeken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik bezoek
|
ik bezocht
|
ik heb bezocht
|
ik had bezocht
|
je bezoekt
|
je bezocht
|
je hebt bezocht
|
je had bezocht
|
hij bezoekt
|
hij bezocht
|
hij heeft bezocht
|
hij had bezocht
|
we bezoeken
|
we bezochten
|
we hebben bezocht
|
we hadden bezocht
|
jullie bezoeken
|
jullie bezochten
|
jullie hebben bezocht
|
jullie hadden bezocht
|
ze bezoeken
|
ze bezochten
|
ze hebben bezocht
|
ze hadden bezocht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal bezoeken
|
ik zou bezoeken
|
ik zal hebben bezocht
|
ik zou hebben bezocht
|
je zult bezoeken
|
je zou bezoeken
|
je zult hebben bezocht
|
je zou hebben bezocht
|
hij zal bezoeken
|
hij zou bezoeken
|
hij zal hebben bezocht
|
hij zou hebben bezocht
|
we zullen bezoeken
|
we zouden bezoeken
|
we zullen hebben bezocht
|
we zouden hebben bezocht
|
jullie zullen bezoeken
|
jullie zouden bezoeken
|
jullie zullen hebben bezocht
|
jullie zouden hebben bezocht
|
ze zullen bezoeken
|
ze zouden bezoeken
|
ze zullen hebben bezocht
|
ze zouden hebben bezocht
|
bidden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik bid
|
ik bad
|
ik heb gebeden
|
ik had gebeden
|
je bidt
|
je bad
|
je hebt gebeden
|
je had gebeden
|
hij bidt
|
hij bad
|
hij heeft gebeden
|
hij had gebeden
|
we bidden
|
we baden
|
we hebben gebeden
|
we hadden gebeden
|
jullie bidden
|
jullie baden
|
jullie hebben gebeden
|
jullie hadden gebeden
|
ze bidden
|
ze baden
|
ze hebben gebeden
|
ze hadden gebeden
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal bidden
|
ik zou bidden
|
ik zal hebben gebeden
|
ik zou hebben gebeden
|
je zult bidden
|
je zou bidden
|
je zult hebben gebeden
|
je zou hebben gebeden
|
hij zal bidden
|
hij zou bidden
|
hij zal hebben gebeden
|
hij zou hebben gebeden
|
we zullen bidden
|
we zouden bidden
|
we zullen hebben gebeden
|
we zouden hebben gebeden
|
jullie zullen bidden
|
jullie zouden bidden
|
jullie zullen hebben gebeden
|
jullie zouden hebben gebeden
|
ze zullen bidden
|
ze zouden bidden
|
ze zullen hebben gebeden
|
ze zouden hebben gebeden
|
blijven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik blijf
|
ik bleef
|
ik ben gebleven
|
ik was gebleven
|
je blijft
|
je bleef
|
je bent gebleven
|
je was gebleven
|
hij blijft
|
hij bleef
|
hij is gebleven
|
hij was gebleven
|
we blijven
|
we bleven
|
we zijn gebleven
|
we waren gebleven
|
jullie blijven
|
jullie bleven
|
jullie zijn gebleven
|
jullie waren gebleven
|
ze blijven
|
ze bleven
|
ze zijn gebleven
|
ze waren gebleven
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal blijven
|
ik zou blijven
|
ik zal zijn gebleven
|
ik zou zijn gebleven
|
je zult blijven
|
je zou blijven
|
je zult zijn gebleven
|
je zou zijn gebleven
|
hij zal blijven
|
hij zou blijven
|
hij zal zijn gebleven
|
hij zou zijn gebleven
|
we zullen blijven
|
we zouden blijven
|
we zullen zijn gebleven
|
we zouden zijn gebleven
|
jullie zullen blijven
|
jullie zouden blijven
|
jullie zullen zijn gebleven
|
jullie zouden zijn gebleven
|
ze zullen blijven
|
ze zouden blijven
|
ze zullen zijn gebleven
|
ze zouden zijn gebleven
|
brengen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik breng
|
ik bracht
|
ik heb gebracht
|
ik had gebracht
|
je brengt
|
je bracht
|
je hebt gebracht
|
je had gebracht
|
hij brengt
|
hij bracht
|
hij heeft gebracht
|
hij had gebracht
|
we brengen
|
we brachten
|
we hebben gebracht
|
we hadden gebracht
|
jullie brengen
|
jullie brachten
|
jullie hebben gebracht
|
jullie hadden gebracht
|
ze brengen
|
ze brachten
|
ze hebben gebracht
|
ze hadden gebracht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal brengen
|
ik zou brengen
|
ik zal hebben gebracht
|
ik zou hebben gebracht
|
je zult brengen
|
je zou brengen
|
je zult hebben gebracht
|
je zou hebben gebracht
|
hij zal brengen
|
hij zou brengen
|
hij zal hebben gebracht
|
hij zou hebben gebracht
|
we zullen brengen
|
we zouden brengen
|
we zullen hebben gebracht
|
we zouden hebben gebracht
|
jullie zullen brengen
|
jullie zouden brengen
|
jullie zullen hebben gebracht
|
jullie zouden hebben gebracht
|
ze zullen brengen
|
ze zouden brengen
|
ze zullen hebben gebracht
|
ze zouden hebben gebracht
|
denken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik denk
|
ik dacht
|
ik heb gedacht
|
ik had gedacht
|
je denkt
|
je dacht
|
je hebt gedacht
|
je had gedacht
|
hij denkt
|
hij dacht
|
hij heeft gedacht
|
hij had gedacht
|
we denken
|
we dachten
|
we hebben gedacht
|
we hadden gedacht
|
jullie denken
|
jullie dachten
|
jullie hebben gedacht
|
jullie hadden gedacht
|
ze denken
|
ze dachten
|
ze hebben gedacht
|
ze hadden gedacht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal denken
|
ik zou denken
|
ik zal hebben gedacht
|
ik zou hebben gedacht
|
je zult denken
|
je zou denken
|
je zult hebben gedacht
|
je zou hebben gedacht
|
hij zal denken
|
hij zou denken
|
hij zal hebben gedacht
|
hij zou hebben gedacht
|
we zullen denken
|
we zouden denken
|
we zullen hebben gedacht
|
we zouden hebben gedacht
|
jullie zullen denken
|
jullie zouden denken
|
jullie zullen hebben gedacht
|
jullie zouden hebben gedacht
|
ze zullen denken
|
ze zouden denken
|
ze zullen hebben gedacht
|
ze zouden hebben gedacht
|
doen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik doe
|
ik deed
|
ik heb gedaan
|
ik had gedaan
|
je doet
|
je deed
|
je hebt gedaan
|
je had gedaan
|
hij doet
|
hij deed
|
hij heeft gedaan
|
hij had gedaan
|
we doen
|
we deden
|
we hebben gedaan
|
we hadden gedaan
|
jullie doen
|
jullie deden
|
jullie hebben gedaan
|
jullie hadden gedaan
|
ze doen
|
ze deden
|
ze hebben gedaan
|
ze hadden gedaan
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal doen
|
ik zou doen
|
ik zal hebben gedaan
|
ik zou hebben gedaan
|
je zult doen
|
je zou doen
|
je zult hebben gedaan
|
je zou hebben gedaan
|
hij zal doen
|
hij zou doen
|
hij zal hebben gedaan
|
hij zou hebben gedaan
|
we zullen doen
|
we zouden doen
|
we zullen hebben gedaan
|
we zouden hebben gedaan
|
jullie zullen doen
|
jullie zouden doen
|
jullie zullen hebben gedaan
|
jullie zouden hebben gedaan
|
ze zullen doen
|
ze zouden doen
|
ze zullen hebben gedaan
|
ze zouden hebben gedaan
|
dragen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik draag
|
ik droeg
|
ik heb gedragen
|
ik had gedragen
|
je draagt
|
je droeg
|
je hebt gedragen
|
je had gedragen
|
hij draagt
|
hij droeg
|
hij heeft gedragen
|
hij had gedragen
|
we dragen
|
we droegen
|
we hebben gedragen
|
we hadden gedragen
|
jullie dragen
|
jullie droegen
|
jullie hebben gedragen
|
jullie hadden gedragen
|
ze dragen
|
ze droegen
|
ze hebben gedragen
|
ze hadden gedragen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal dragen
|
ik zou dragen
|
ik zal hebben gedragen
|
ik zou hebben gedragen
|
je zult dragen
|
je zou dragen
|
je zult hebben gedragen
|
je zou hebben gedragen
|
hij zal dragen
|
hij zou dragen
|
hij zal hebben gedragen
|
hij zou hebben gedragen
|
we zullen dragen
|
we zouden dragen
|
we zullen hebben gedragen
|
we zouden hebben gedragen
|
jullie zullen dragen
|
jullie zouden dragen
|
jullie zullen hebben gedragen
|
jullie zouden hebben gedragen
|
ze zullen dragen
|
ze zouden dragen
|
ze zullen hebben gedragen
|
ze zouden hebben gedragen
|
drinken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik drink
|
ik dronk
|
ik heb gedronken
|
ik had gedronken
|
je drinkt
|
je dronk
|
je hebt gedronken
|
je had gedronken
|
hij drinkt
|
hij dronk
|
hij heeft gedronken
|
hij had gedronken
|
we drinken
|
we dronken
|
we hebben gedronken
|
we hadden gedronken
|
jullie drinken
|
jullie dronken
|
jullie hebben gedronken
|
jullie hadden gedronken
|
ze drinken
|
ze dronken
|
ze hebben gedronken
|
ze hadden gedronken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal drinken
|
ik zou drinken
|
ik zal hebben gedronken
|
ik zou hebben gedronken
|
je zult drinken
|
je zou drinken
|
je zult hebben gedronken
|
je zou hebben gedronken
|
hij zal drinken
|
hij zou drinken
|
hij zal hebben gedronken
|
hij zou hebben gedronken
|
we zullen drinken
|
we zouden drinken
|
we zullen hebben gedronken
|
we zouden hebben gedronken
|
jullie zullen drinken
|
jullie zouden drinken
|
jullie zullen hebben gedronken
|
jullie zouden hebben gedronken
|
ze zullen drinken
|
ze zouden drinken
|
ze zullen hebben gedronken
|
ze zouden hebben gedronken
|
eten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik eet
|
ik at
|
ik heb gegeten
|
ik had gegeten
|
je eet
|
je at
|
je hebt gegeten
|
je had gegeten
|
hij eet
|
hij at
|
hij heeft gegeten
|
hij had gegeten
|
we eten
|
we aten
|
we hebben gegeten
|
we hadden gegeten
|
jullie eten
|
jullie aten
|
jullie hebben gegeten
|
jullie hadden gegeten
|
ze eten
|
ze aten
|
ze hebben gegeten
|
ze hadden gegeten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal eten
|
ik zou eten
|
ik zal hebben gegeten
|
ik zou hebben gegeten
|
je zult eten
|
je zou eten
|
je zult hebben gegeten
|
je zou hebben gegeten
|
hij zal eten
|
hij zou eten
|
hij zal hebben gegeten
|
hij zou hebben gegeten
|
we zullen eten
|
we zouden eten
|
we zullen hebben gegeten
|
we zouden hebben gegeten
|
jullie zullen eten
|
jullie zouden eten
|
jullie zullen hebben gegeten
|
jullie zouden hebben gegeten
|
ze zullen eten
|
ze zouden eten
|
ze zullen hebben gegeten
|
ze zouden hebben gegeten
|
faxen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik fax
|
ik faxte
|
ik heb gefaxt
|
ik had gefaxt
|
je faxt
|
je faxte
|
je hebt gefaxt
|
je had gefaxt
|
hij faxt
|
hij faxte
|
hij heeft gefaxt
|
hij had gefaxt
|
we faxen
|
we faxten
|
we hebben gefaxt
|
we hadden gefaxt
|
jullie faxen
|
jullie faxten
|
jullie hebben gefaxt
|
jullie hadden gefaxt
|
ze faxen
|
ze faxten
|
ze hebben gefaxt
|
ze hadden gefaxt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal faxen
|
ik zou faxen
|
ik zal hebben gefaxt
|
ik zou hebben gefaxt
|
je zult faxen
|
je zou faxen
|
je zult hebben gefaxt
|
je zou hebben gefaxt
|
hij zal faxen
|
hij zou faxen
|
hij zal hebben gefaxt
|
hij zou hebben gefaxt
|
we zullen faxen
|
we zouden faxen
|
we zullen hebben gefaxt
|
we zouden hebben gefaxt
|
jullie zullen faxen
|
jullie zouden faxen
|
jullie zullen hebben gefaxt
|
jullie zouden hebben gefaxt
|
ze zullen faxen
|
ze zouden faxen
|
ze zullen hebben gefaxt
|
ze zouden hebben gefaxt
|
gaan
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik ga
|
ik ging
|
ik ben gegaan
|
ik was gegaan
|
je gaat
|
je ging
|
je bent gegaan
|
je was gegaan
|
hij gaat
|
hij ging
|
hij is gegaan
|
hij was gegaan
|
we gaan
|
we gingen
|
we zijn gegaan
|
we waren gegaan
|
jullie gaan
|
jullie gingen
|
jullie zijn gegaan
|
jullie waren gegaan
|
ze gaan
|
ze gingen
|
ze zijn gegaan
|
ze waren gegaan
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal gaan
|
ik zou gaan
|
ik zal zijn gegaan
|
ik zou zijn gegaan
|
je zult gaan
|
je zou gaan
|
je zult zijn gegaan
|
je zou zijn gegaan
|
hij zal gaan
|
hij zou gaan
|
hij zal zijn gegaan
|
hij zou zijn gegaan
|
we zullen gaan
|
we zouden gaan
|
we zullen zijn gegaan
|
we zouden zijn gegaan
|
jullie zullen gaan
|
jullie zouden gaan
|
jullie zullen zijn gegaan
|
jullie zouden zijn gegaan
|
ze zullen gaan
|
ze zouden gaan
|
ze zullen zijn gegaan
|
ze zouden zijn gegaan
|
gebeuren
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
het gebeurt
|
het gebeurde
|
het is gebeurd
|
het was gebeurd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
het zal gebeuren
|
het zou gebeuren
|
het zal zijn gebeurd
|
het zou zijn gebeurd
|
gebruiken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik gebruik
|
ik gebruikte
|
ik heb gebruikt
|
ik had gebruikt
|
je gebruikt
|
je gebruikte
|
je hebt gebruikt
|
je had gebruikt
|
hij gebruikt
|
hij gebruikte
|
hij heeft gebruikt
|
hij had gebruikt
|
we gebruiken
|
we gebruikten
|
we hebben gebruikt
|
we hadden gebruikt
|
jullie gebruiken
|
jullie gebruikten
|
jullie hebben gebruikt
|
jullie hadden gebruikt
|
ze gebruiken
|
ze gebruikten
|
ze hebben gebruikt
|
ze hadden gebruikt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal gebruiken
|
ik zou gebruiken
|
ik zal hebben gebruikt
|
ik zou hebben gebruikt
|
je zult gebruiken
|
je zou gebruiken
|
je zult hebben gebruikt
|
je zou hebben gebruikt
|
hij zal gebruiken
|
hij zou gebruiken
|
hij zal hebben gebruikt
|
hij zou hebben gebruikt
|
we zullen gebruiken
|
we zouden gebruiken
|
we zullen hebben gebruikt
|
we zouden hebben gebruikt
|
jullie zullen gebruiken
|
jullie zouden gebruiken
|
jullie zullen hebben gebruikt
|
jullie zouden hebben gebruikt
|
ze zullen gebruiken
|
ze zouden gebruiken
|
ze zullen hebben gebruikt
|
ze zouden hebben gebruikt
|
gehoorzamen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik gehoorzaam
|
ik gehoorzaamde
|
ik heb gehoorzaamd
|
ik had gehoorzaamd
|
je gehoorzaamt
|
je gehoorzaamde
|
je hebt gehoorzaamd
|
je had gehoorzaamd
|
hij gehoorzaamt
|
hij gehoorzaamde
|
hij heeft gehoorzaamd
|
hij had gehoorzaamd
|
we gehoorzamen
|
we gehoorzaamden
|
we hebben gehoorzaamd
|
we hadden gehoorzaamd
|
jullie gehoorzamen
|
jullie gehoorzaamden
|
jullie hebben gehoorzaamd
|
jullie hadden gehoorzaamd
|
ze gehoorzamen
|
ze gehoorzaamden
|
ze hebben gehoorzaamd
|
ze hadden gehoorzaamd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal gehoorzamen
|
ik zou gehoorzamen
|
ik zal hebben gehoorzaamd
|
ik zou hebben gehoorzaamd
|
je zult gehoorzamen
|
je zou gehoorzamen
|
je zult hebben gehoorzaamd
|
je zou hebben gehoorzaamd
|
hij zal gehoorzamen
|
hij zou gehoorzamen
|
hij zal hebben gehoorzaamd
|
hij zou hebben gehoorzaamd
|
we zullen gehoorzamen
|
we zouden gehoorzamen
|
we zullen hebben gehoorzaamd
|
we zouden hebben gehoorzaamd
|
jullie zullen gehoorzamen
|
jullie zouden gehoorzamen
|
jullie zullen hebben gehoorzaamd
|
jullie zouden hebben gehoorzaamd
|
ze zullen gehoorzamen
|
ze zouden gehoorzamen
|
ze zullen hebben gehoorzaamd
|
ze zouden hebben gehoorzaamd
|
geloven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik geloof
|
ik geloofde
|
ik heb geloofd
|
ik had geloofd
|
je gelooft
|
je geloofde
|
je hebt geloofd
|
je had geloofd
|
hij gelooft
|
hij geloofde
|
hij heeft geloofd
|
hij had geloofd
|
we geloven
|
we geloofden
|
we hebben geloofd
|
we hadden geloofd
|
jullie geloven
|
jullie geloofden
|
jullie hebben geloofd
|
jullie hadden geloofd
|
ze geloven
|
ze geloofden
|
ze hebben geloofd
|
ze hadden geloofd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal geloven
|
ik zou geloven
|
ik zal hebben geloofd
|
ik zou hebben geloofd
|
je zult geloven
|
je zou geloven
|
je zult hebben geloofd
|
je zou hebben geloofd
|
hij zal geloven
|
hij zou geloven
|
hij zal hebben geloofd
|
hij zou hebben geloofd
|
we zullen geloven
|
we zouden geloven
|
we zullen hebben geloofd
|
we zouden hebben geloofd
|
jullie zullen geloven
|
jullie zouden geloven
|
jullie zullen hebben geloofd
|
jullie zouden hebben geloofd
|
ze zullen geloven
|
ze zouden geloven
|
ze zullen hebben geloofd
|
ze zouden hebben geloofd
|
genieten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik geniet
|
ik genoot
|
ik heb genoten
|
ik had genoten
|
je geniet
|
je genoot
|
je hebt genoten
|
je had genoten
|
hij geniet
|
hij genoot
|
hij heeft genoten
|
hij had genoten
|
we genieten
|
we genoten
|
we hebben genoten
|
we hadden genoten
|
jullie genieten
|
jullie genoten
|
jullie hebben genoten
|
jullie hadden genoten
|
ze genieten
|
ze genoten
|
ze hebben genoten
|
ze hadden genoten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal genieten
|
ik zou genieten
|
ik zal hebben genoten
|
ik zou hebben genoten
|
je zult genieten
|
je zou genieten
|
je zult hebben genoten
|
je zou hebben genoten
|
hij zal genieten
|
hij zou genieten
|
hij zal hebben genoten
|
hij zou hebben genoten
|
we zullen genieten
|
we zouden genieten
|
we zullen hebben genoten
|
we zouden hebben genoten
|
jullie zullen genieten
|
jullie zouden genieten
|
jullie zullen hebben genoten
|
jullie zouden hebben genoten
|
ze zullen genieten
|
ze zouden genieten
|
ze zullen hebben genoten
|
ze zouden hebben genoten
|
geven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik geef
|
ik gaf
|
ik heb gegeven
|
ik had gegeven
|
je geeft
|
je gaf
|
je hebt gegeven
|
je had gegeven
|
hij geeft
|
hij gaf
|
hij heeft gegeven
|
hij had gegeven
|
we geven
|
we gaven
|
we hebben gegeven
|
we hadden gegeven
|
jullie geven
|
jullie gaven
|
jullie hebben gegeven
|
jullie hadden gegeven
|
ze geven
|
ze gaven
|
ze hebben gegeven
|
ze hadden gegeven
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal geven
|
ik zou geven
|
ik zal hebben gegeven
|
ik zou hebben gegeven
|
je zult geven
|
je zou geven
|
je zult hebben gegeven
|
je zou hebben gegeven
|
hij zal geven
|
hij zou geven
|
hij zal hebben gegeven
|
hij zou hebben gegeven
|
we zullen geven
|
we zouden geven
|
we zullen hebben gegeven
|
we zouden hebben gegeven
|
jullie zullen geven
|
jullie zouden geven
|
jullie zullen hebben gegeven
|
jullie zouden hebben gegeven
|
ze zullen geven
|
ze zouden geven
|
ze zullen hebben gegeven
|
ze zouden hebben gegeven
|
glijden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik glijd
|
ik gleed
|
ik ben gegleden
|
ik was gegleden
|
je glijdt
|
je gleed
|
je bent gegleden
|
je was gegleden
|
hij glijdt
|
hij gleed
|
hij is gegleden
|
hij was gegleden
|
we glijden
|
we gleden
|
we zijn gegleden
|
we waren gegleden
|
jullie glijden
|
jullie gleden
|
jullie zijn gegleden
|
jullie waren gegleden
|
ze glijden
|
ze gleden
|
ze zijn gegleden
|
ze waren gegleden
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal glijden
|
ik zou glijden
|
ik zal zijn gegleden
|
ik zou zijn gegleden
|
je zult glijden
|
je zou glijden
|
je zult zijn gegleden
|
je zou zijn gegleden
|
hij zal glijden
|
hij zou glijden
|
hij zal zijn gegleden
|
hij zou zijn gegleden
|
we zullen glijden
|
we zouden glijden
|
we zullen zijn gegleden
|
we zouden zijn gegleden
|
jullie zullen glijden
|
jullie zouden glijden
|
jullie zullen zijn gegleden
|
jullie zouden zijn gegleden
|
ze zullen glijden
|
ze zouden glijden
|
ze zullen zijn gegleden
|
ze zouden zijn gegleden
|
gooien
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik gooi
|
ik gooide
|
ik heb gegooid
|
ik had gegooid
|
je gooit
|
je gooide
|
je hebt gegooid
|
je had gegooid
|
hij gooit
|
hij gooide
|
hij heeft gegooid
|
hij had gegooid
|
we gooien
|
we gooiden
|
we hebben gegooid
|
we hadden gegooid
|
jullie gooien
|
jullie gooiden
|
jullie hebben gegooid
|
jullie hadden gegooid
|
ze gooien
|
ze gooiden
|
ze hebben gegooid
|
ze hadden gegooid
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal gooien
|
ik zou gooien
|
ik zal hebben gegooid
|
ik zou hebben gegooid
|
je zult gooien
|
je zou gooien
|
je zult hebben gegooid
|
je zou hebben gegooid
|
hij zal gooien
|
hij zou gooien
|
hij zal hebben gegooid
|
hij zou hebben gegooid
|
we zullen gooien
|
we zouden gooien
|
we zullen hebben gegooid
|
we zouden hebben gegooid
|
jullie zullen gooien
|
jullie zouden gooien
|
jullie zullen hebben gegooid
|
jullie zouden hebben gegooid
|
ze zullen gooien
|
ze zouden gooien
|
ze zullen hebben gegooid
|
ze zouden hebben gegooid
|
halen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik haal
|
ik haalde
|
ik heb gehaald
|
ik had gehaald
|
je haalt
|
je haalde
|
je hebt gehaald
|
je had gehaald
|
hij haalt
|
hij haalde
|
hij heeft gehaald
|
hij had gehaald
|
we halen
|
we haalden
|
we hebben gehaald
|
we hadden gehaald
|
jullie halen
|
jullie haalden
|
jullie hebben gehaald
|
jullie hadden gehaald
|
ze halen
|
ze haalden
|
ze hebben gehaald
|
ze hadden gehaald
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal halen
|
ik zou halen
|
ik zal hebben gehaald
|
ik zou hebben gehaald
|
je zult halen
|
je zou halen
|
je zult hebben gehaald
|
je zou hebben gehaald
|
hij zal halen
|
hij zou halen
|
hij zal hebben gehaald
|
hij zou hebben gehaald
|
we zullen halen
|
we zouden halen
|
we zullen hebben gehaald
|
we zouden hebben gehaald
|
jullie zullen halen
|
jullie zouden halen
|
jullie zullen hebben gehaald
|
jullie zouden hebben gehaald
|
ze zullen halen
|
ze zouden halen
|
ze zullen hebben gehaald
|
ze zouden hebben gehaald
|
hangen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik hang
|
ik hing
|
ik heb gehangen
|
ik had gehangen
|
je hangt
|
je hing
|
je hebt gehangen
|
je had gehangen
|
hij hangt
|
hij hing
|
hij heeft gehangen
|
hij had gehangen
|
we hangen
|
we hingen
|
we hebben gehangen
|
we hadden gehangen
|
jullie hangen
|
jullie hingen
|
jullie hebben gehangen
|
jullie hadden gehangen
|
ze hangen
|
ze hingen
|
ze hebben gehangen
|
ze hadden gehangen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal hangen
|
ik zou hangen
|
ik zal hebben gehangen
|
ik zou hebben gehangen
|
je zult hangen
|
je zou hangen
|
je zult hebben gehangen
|
je zou hebben gehangen
|
hij zal hangen
|
hij zou hangen
|
hij zal hebben gehangen
|
hij zou hebben gehangen
|
we zullen hangen
|
we zouden hangen
|
we zullen hebben gehangen
|
we zouden hebben gehangen
|
jullie zullen hangen
|
jullie zouden hangen
|
jullie zullen hebben gehangen
|
jullie zouden hebben gehangen
|
ze zullen hangen
|
ze zouden hangen
|
ze zullen hebben gehangen
|
ze zouden hebben gehangen
|
helpen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik help
|
ik hielp
|
ik heb geholpen
|
ik had geholpen
|
je helpt
|
je hielp
|
je hebt geholpen
|
je had geholpen
|
hij helpt
|
hij hielp
|
hij heeft geholpen
|
hij had geholpen
|
we helpen
|
we hielpen
|
we hebben geholpen
|
we hadden geholpen
|
jullie helpen
|
jullie hielpen
|
jullie hebben geholpen
|
jullie hadden geholpen
|
ze helpen
|
ze hielpen
|
ze hebben geholpen
|
ze hadden geholpen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal helpen
|
ik zou helpen
|
ik zal hebben geholpen
|
ik zou hebben geholpen
|
je zult helpen
|
je zou helpen
|
je zult hebben geholpen
|
je zou hebben geholpen
|
hij zal helpen
|
hij zou helpen
|
hij zal hebben geholpen
|
hij zou hebben geholpen
|
we zullen helpen
|
we zouden helpen
|
we zullen hebben geholpen
|
we zouden hebben geholpen
|
jullie zullen helpen
|
jullie zouden helpen
|
jullie zullen hebben geholpen
|
jullie zouden hebben geholpen
|
ze zullen helpen
|
ze zouden helpen
|
ze zullen hebben geholpen
|
ze zouden hebben geholpen
|
herkennen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik herken
|
ik herkende
|
ik heb herkend
|
ik had herkend
|
je herkent
|
je herkende
|
je hebt herkend
|
je had herkend
|
hij herkent
|
hij herkende
|
hij heeft herkend
|
hij had herkend
|
we herkennen
|
we herkenden
|
we hebben herkend
|
we hadden herkend
|
jullie herkennen
|
jullie herkenden
|
jullie hebben herkend
|
jullie hadden herkend
|
ze herkennen
|
ze herkenden
|
ze hebben herkend
|
ze hadden herkend
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal herkennen
|
ik zou herkennen
|
ik zal hebben herkend
|
ik zou hebben herkend
|
je zult herkennen
|
je zou herkennen
|
je zult hebben herkend
|
je zou hebben herkend
|
hij zal herkennen
|
hij zou herkennen
|
hij zal hebben herkend
|
hij zou hebben herkend
|
we zullen herkennen
|
we zouden herkennen
|
we zullen hebben herkend
|
we zouden hebben herkend
|
jullie zullen herkennen
|
jullie zouden herkennen
|
jullie zullen hebben herkend
|
jullie zouden hebben herkend
|
ze zullen herkennen
|
ze zouden herkennen
|
ze zullen hebben herkend
|
ze zouden hebben herkend
|
horen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik hoor
|
ik hoorde
|
ik heb gehoord
|
ik had gehoord
|
je hoort
|
je hoorde
|
je hebt gehoord
|
je had gehoord
|
hij hoort
|
hij hoorde
|
hij heeft gehoord
|
hij had gehoord
|
we horen
|
we hoorden
|
we hebben gehoord
|
we hadden gehoord
|
jullie horen
|
jullie hoorden
|
jullie hebben gehoord
|
jullie hadden gehoord
|
ze horen
|
ze hoorden
|
ze hebben gehoord
|
ze hadden gehoord
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal horen
|
ik zou horen
|
ik zal hebben gehoord
|
ik zou hebben gehoord
|
je zult horen
|
je zou horen
|
je zult hebben gehoord
|
je zou hebben gehoord
|
hij zal horen
|
hij zou horen
|
hij zal hebben gehoord
|
hij zou hebben gehoord
|
we zullen horen
|
we zouden horen
|
we zullen hebben gehoord
|
we zouden hebben gehoord
|
jullie zullen horen
|
jullie zouden horen
|
jullie zullen hebben gehoord
|
jullie zouden hebben gehoord
|
ze zullen horen
|
ze zouden horen
|
ze zullen hebben gehoord
|
ze zouden hebben gehoord
|
houden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik houd
|
ik hield
|
ik heb gehouden
|
ik had gehouden
|
je houdt
|
je hield
|
je hebt gehouden
|
je had gehouden
|
hij houdt
|
hij hield
|
hij heeft gehouden
|
hij had gehouden
|
we houden
|
we hielden
|
we hebben gehouden
|
we hadden gehouden
|
jullie houden
|
jullie hielden
|
jullie hebben gehouden
|
jullie hadden gehouden
|
ze houden
|
ze hielden
|
ze hebben gehouden
|
ze hadden gehouden
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal houden
|
ik zou houden
|
ik zal hebben gehouden
|
ik zou hebben gehouden
|
je zult houden
|
je zou houden
|
je zult hebben gehouden
|
je zou hebben gehouden
|
hij zal houden
|
hij zou houden
|
hij zal hebben gehouden
|
hij zou hebben gehouden
|
we zullen houden
|
we zouden houden
|
we zullen hebben gehouden
|
we zouden hebben gehouden
|
jullie zullen houden
|
jullie zouden houden
|
jullie zullen hebben gehouden
|
jullie zouden hebben gehouden
|
ze zullen houden
|
ze zouden houden
|
ze zullen hebben gehouden
|
ze zouden hebben gehouden
|
huilen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik huil
|
ik huilde
|
ik heb gehuild
|
ik had gehuild
|
je huilt
|
je huilde
|
je hebt gehuild
|
je had gehuild
|
hij huilt
|
hij huilde
|
hij heeft gehuild
|
hij had gehuild
|
we huilen
|
we huilden
|
we hebben gehuild
|
we hadden gehuild
|
jullie huilen
|
jullie huilden
|
jullie hebben gehuild
|
jullie hadden gehuild
|
ze huilen
|
ze huilden
|
ze hebben gehuild
|
ze hadden gehuild
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal huilen
|
ik zou huilen
|
ik zal hebben gehuild
|
ik zou hebben gehuild
|
je zult huilen
|
je zou huilen
|
je zult hebben gehuild
|
je zou hebben gehuild
|
hij zal huilen
|
hij zou huilen
|
hij zal hebben gehuild
|
hij zou hebben gehuild
|
we zullen huilen
|
we zouden huilen
|
we zullen hebben gehuild
|
we zouden hebben gehuild
|
jullie zullen huilen
|
jullie zouden huilen
|
jullie zullen hebben gehuild
|
jullie zouden hebben gehuild
|
ze zullen huilen
|
ze zouden huilen
|
ze zullen hebben gehuild
|
ze zouden hebben gehuild
|
kennen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik ken
|
ik kende
|
ik heb gekend
|
ik had gekend
|
je kent
|
je kende
|
je hebt gekend
|
je had gekend
|
hij kent
|
hij kende
|
hij heeft gekend
|
hij had gekend
|
we kennen
|
we kenden
|
we hebben gekend
|
we hadden gekend
|
jullie kennen
|
jullie kenden
|
jullie hebben gekend
|
jullie hadden gekend
|
ze kennen
|
ze kenden
|
ze hebben gekend
|
ze hadden gekend
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kennen
|
ik zou kennen
|
ik zal hebben gekend
|
ik zou hebben gekend
|
je zult kennen
|
je zou kennen
|
je zult hebben gekend
|
je zou hebben gekend
|
hij zal kennen
|
hij zou kennen
|
hij zal hebben gekend
|
hij zou hebben gekend
|
we zullen kennen
|
we zouden kennen
|
we zullen hebben gekend
|
we zouden hebben gekend
|
jullie zullen kennen
|
jullie zouden kennen
|
jullie zullen hebben gekend
|
jullie zouden hebben gekend
|
ze zullen kennen
|
ze zouden kennen
|
ze zullen hebben gekend
|
ze zouden hebben gekend
|
kiezen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kies
|
ik koos
|
ik heb gekozen
|
ik had gekozen
|
je kiest
|
je koos
|
je hebt gekozen
|
je had gekozen
|
hij kiest
|
hij koos
|
hij heeft gekozen
|
hij had gekozen
|
we kiezen
|
we kozen
|
we hebben gekozen
|
we hadden gekozen
|
jullie kiezen
|
jullie kozen
|
jullie hebben gekozen
|
jullie hadden gekozen
|
ze kiezen
|
ze kozen
|
ze hebben gekozen
|
ze hadden gekozen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kiezen
|
ik zou kiezen
|
ik zal hebben gekozen
|
ik zou hebben gekozen
|
je zult kiezen
|
je zou kiezen
|
je zult hebben gekozen
|
je zou hebben gekozen
|
hij zal kiezen
|
hij zou kiezen
|
hij zal hebben gekozen
|
hij zou hebben gekozen
|
we zullen kiezen
|
we zouden kiezen
|
we zullen hebben gekozen
|
we zouden hebben gekozen
|
jullie zullen kiezen
|
jullie zouden kiezen
|
jullie zullen hebben gekozen
|
jullie zouden hebben gekozen
|
ze zullen kiezen
|
ze zouden kiezen
|
ze zullen hebben gekozen
|
ze zouden hebben gekozen
|
kijken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kijk
|
ik keek
|
ik heb gekeken
|
ik had gekeken
|
je kijkt
|
je keek
|
je hebt gekeken
|
je had gekeken
|
hij kijkt
|
hij keek
|
hij heeft gekeken
|
hij had gekeken
|
we kijken
|
we keken
|
we hebben gekeken
|
we hadden gekeken
|
jullie kijken
|
jullie keken
|
jullie hebben gekeken
|
jullie hadden gekeken
|
ze kijken
|
ze keken
|
ze hebben gekeken
|
ze hadden gekeken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kijken
|
ik zou kijken
|
ik zal hebben gekeken
|
ik zou hebben gekeken
|
je zult kijken
|
je zou kijken
|
je zult hebben gekeken
|
je zou hebben gekeken
|
hij zal kijken
|
hij zou kijken
|
hij zal hebben gekeken
|
hij zou hebben gekeken
|
we zullen kijken
|
we zouden kijken
|
we zullen hebben gekeken
|
we zouden hebben gekeken
|
jullie zullen kijken
|
jullie zouden kijken
|
jullie zullen hebben gekeken
|
jullie zouden hebben gekeken
|
ze zullen kijken
|
ze zouden kijken
|
ze zullen hebben gekeken
|
ze zouden hebben gekeken
|
komen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kom
|
ik kwam
|
ik ben gekomen
|
ik was gekomen
|
je komt
|
je kwam
|
je bent gekomen
|
je was gekomen
|
hij komt
|
hij kwam
|
hij is gekomen
|
hij was gekomen
|
we komen
|
we kwamen
|
we zijn gekomen
|
we waren gekomen
|
jullie komen
|
jullie kwamen
|
jullie zijn gekomen
|
jullie waren gekomen
|
ze komen
|
ze kwamen
|
ze zijn gekomen
|
ze waren gekomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal komen
|
ik zou komen
|
ik zal zijn gekomen
|
ik zou zijn gekomen
|
je zult komen
|
je zou komen
|
je zult zijn gekomen
|
je zou zijn gekomen
|
hij zal komen
|
hij zou komen
|
hij zal zijn gekomen
|
hij zou zijn gekomen
|
we zullen komen
|
we zouden komen
|
we zullen zijn gekomen
|
we zouden zijn gekomen
|
jullie zullen komen
|
jullie zouden komen
|
jullie zullen zijn gekomen
|
jullie zouden zijn gekomen
|
ze zullen komen
|
ze zouden komen
|
ze zullen zijn gekomen
|
ze zouden zijn gekomen
|
kopen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik koop
|
ik kocht
|
ik heb gekocht
|
ik had gekocht
|
je koopt
|
je kocht
|
je hebt gekocht
|
je had gekocht
|
hij koopt
|
hij kocht
|
hij heeft gekocht
|
hij had gekocht
|
we kopen
|
we kochten
|
we hebben gekocht
|
we hadden gekocht
|
jullie kopen
|
jullie kochten
|
jullie hebben gekocht
|
jullie hadden gekocht
|
ze kopen
|
ze kochten
|
ze hebben gekocht
|
ze hadden gekocht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kopen
|
ik zou kopen
|
ik zal hebben gekocht
|
ik zou hebben gekocht
|
je zult kopen
|
je zou kopen
|
je zult hebben gekocht
|
je zou hebben gekocht
|
hij zal kopen
|
hij zou kopen
|
hij zal hebben gekocht
|
hij zou hebben gekocht
|
we zullen kopen
|
we zouden kopen
|
we zullen hebben gekocht
|
we zouden hebben gekocht
|
jullie zullen kopen
|
jullie zouden kopen
|
jullie zullen hebben gekocht
|
jullie zouden hebben gekocht
|
ze zullen kopen
|
ze zouden kopen
|
ze zullen hebben gekocht
|
ze zouden hebben gekocht
|
kosten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kost
|
ik kostte
|
ik heb gekost
|
ik had gekost
|
je kost
|
je kostte
|
je hebt gekost
|
je had gekost
|
hij kost
|
hij kostte
|
hij heeft gekost
|
hij had gekost
|
we kosten
|
we kostten
|
we hebben gekost
|
we hadden gekost
|
jullie kosten
|
jullie kostten
|
jullie hebben gekost
|
jullie hadden gekost
|
ze kosten
|
ze kostten
|
ze hebben gekost
|
ze hadden gekost
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kosten
|
ik zou kosten
|
ik zal hebben gekost
|
ik zou hebben gekost
|
je zult kosten
|
je zou kosten
|
je zult hebben gekost
|
je zou hebben gekost
|
hij zal kosten
|
hij zou kosten
|
hij zal hebben gekost
|
hij zou hebben gekost
|
we zullen kosten
|
we zouden kosten
|
we zullen hebben gekost
|
we zouden hebben gekost
|
jullie zullen kosten
|
jullie zouden kosten
|
jullie zullen hebben gekost
|
jullie zouden hebben gekost
|
ze zullen kosten
|
ze zouden kosten
|
ze zullen hebben gekost
|
ze zouden hebben gekost
|
krijgen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik krijg
|
ik kreeg
|
ik heb gekregen
|
ik had gekregen
|
je krijgt
|
je kreeg
|
je hebt gekregen
|
je had gekregen
|
hij krijgt
|
hij kreeg
|
hij heeft gekregen
|
hij had gekregen
|
we krijgen
|
we kregen
|
we hebben gekregen
|
we hadden gekregen
|
jullie krijgen
|
jullie kregen
|
jullie hebben gekregen
|
jullie hadden gekregen
|
ze krijgen
|
ze kregen
|
ze hebben gekregen
|
ze hadden gekregen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal krijgen
|
ik zou krijgen
|
ik zal hebben gekregen
|
ik zou hebben gekregen
|
je zult krijgen
|
je zou krijgen
|
je zult hebben gekregen
|
je zou hebben gekregen
|
hij zal krijgen
|
hij zou krijgen
|
hij zal hebben gekregen
|
hij zou hebben gekregen
|
we zullen krijgen
|
we zouden krijgen
|
we zullen hebben gekregen
|
we zouden hebben gekregen
|
jullie zullen krijgen
|
jullie zouden krijgen
|
jullie zullen hebben gekregen
|
jullie zouden hebben gekregen
|
ze zullen krijgen
|
ze zouden krijgen
|
ze zullen hebben gekregen
|
ze zouden hebben gekregen
|
kunnen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kan
|
ik kon
|
ik heb gekund
|
ik had gekund
|
je kunt
|
je kon
|
je hebt gekund
|
je had gekund
|
hij kan
|
hij kon
|
hij heeft gekund
|
hij had gekund
|
we kunnen
|
we konden
|
we hebben gekund
|
we hadden gekund
|
jullie kunnen
|
jullie konden
|
jullie hebben gekund
|
jullie hadden gekund
|
ze kunnen
|
ze konden
|
ze hebben gekund
|
ze hadden gekund
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kunnen
|
ik zou kunnen
|
ik zal hebben gekund
|
ik zou hebben gekund
|
je zult kunnen
|
je zou kunnen
|
je zult hebben gekund
|
je zou hebben gekund
|
hij zal kunnen
|
hij zou kunnen
|
hij zal hebben gekund
|
hij zou hebben gekund
|
we zullen kunnen
|
we zouden kunnen
|
we zullen hebben gekund
|
we zouden hebben gekund
|
jullie zullen kunnen
|
jullie zouden kunnen
|
jullie zullen hebben gekund
|
jullie zouden hebben gekund
|
ze zullen kunnen
|
ze zouden kunnen
|
ze zullen hebben gekund
|
ze zouden hebben gekund
|
kussen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kus
|
ik kuste
|
ik heb gekust
|
ik had gekust
|
je kust
|
je kuste
|
je hebt gekust
|
je had gekust
|
hij kust
|
hij kuste
|
hij heeft gekust
|
hij had gekust
|
we kussen
|
we kusten
|
we hebben gekust
|
we hadden gekust
|
jullie kussen
|
jullie kusten
|
jullie hebben gekust
|
jullie hadden gekust
|
ze kussen
|
ze kusten
|
ze hebben gekust
|
ze hadden gekust
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal kussen
|
ik zou kussen
|
ik zal hebben gekust
|
ik zou hebben gekust
|
je zult kussen
|
je zou kussen
|
je zult hebben gekust
|
je zou hebben gekust
|
hij zal kussen
|
hij zou kussen
|
hij zal hebben gekust
|
hij zou hebben gekust
|
we zullen kussen
|
we zouden kussen
|
we zullen hebben gekust
|
we zouden hebben gekust
|
jullie zullen kussen
|
jullie zouden kussen
|
jullie zullen hebben gekust
|
jullie zouden hebben gekust
|
ze zullen kussen
|
ze zouden kussen
|
ze zullen hebben gekust
|
ze zouden hebben gekust
|
lachen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik lach
|
ik lachte
|
ik heb gelachen
|
ik had gelachen
|
je lacht
|
je lachte
|
je hebt gelachen
|
je had gelachen
|
hij lacht
|
hij lachte
|
hij heeft gelachen
|
hij had gelachen
|
we lachen
|
we lachten
|
we hebben gelachen
|
we hadden gelachen
|
jullie lachen
|
jullie lachten
|
jullie hebben gelachen
|
jullie hadden gelachen
|
ze lachen
|
ze lachten
|
ze hebben gelachen
|
ze hadden gelachen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal lachen
|
ik zou lachen
|
ik zal hebben gelachen
|
ik zou hebben gelachen
|
je zult lachen
|
je zou lachen
|
je zult hebben gelachen
|
je zou hebben gelachen
|
hij zal lachen
|
hij zou lachen
|
hij zal hebben gelachen
|
hij zou hebben gelachen
|
we zullen lachen
|
we zouden lachen
|
we zullen hebben gelachen
|
we zouden hebben gelachen
|
jullie zullen lachen
|
jullie zouden lachen
|
jullie zullen hebben gelachen
|
jullie zouden hebben gelachen
|
ze zullen lachen
|
ze zouden lachen
|
ze zullen hebben gelachen
|
ze zouden hebben gelachen
|
laten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik laat
|
ik liet
|
ik heb gelaten
|
ik had gelaten
|
je laat
|
je liet
|
je hebt gelaten
|
je had gelaten
|
hij laat
|
hij liet
|
hij heeft gelaten
|
hij had gelaten
|
we laten
|
we lieten
|
we hebben gelaten
|
we hadden gelaten
|
jullie laten
|
jullie lieten
|
jullie hebben gelaten
|
jullie hadden gelaten
|
ze laten
|
ze lieten
|
ze hebben gelaten
|
ze hadden gelaten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal laten
|
ik zou laten
|
ik zal hebben gelaten
|
ik zou hebben gelaten
|
je zult laten
|
je zou laten
|
je zult hebben gelaten
|
je zou hebben gelaten
|
hij zal laten
|
hij zou laten
|
hij zal hebben gelaten
|
hij zou hebben gelaten
|
we zullen laten
|
we zouden laten
|
we zullen hebben gelaten
|
we zouden hebben gelaten
|
jullie zullen laten
|
jullie zouden laten
|
jullie zullen hebben gelaten
|
jullie zouden hebben gelaten
|
ze zullen laten
|
ze zouden laten
|
ze zullen hebben gelaten
|
ze zouden hebben gelaten
|
leggen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik leg
|
ik legde
|
ik heb gelegd
|
ik had gelegd
|
je legt
|
je legde
|
je hebt gelegd
|
je had gelegd
|
hij legt
|
hij legde
|
hij heeft gelegd
|
hij had gelegd
|
we leggen
|
we legden
|
we hebben gelegd
|
we hadden gelegd
|
jullie leggen
|
jullie legden
|
jullie hebben gelegd
|
jullie hadden gelegd
|
ze leggen
|
ze legden
|
ze hebben gelegd
|
ze hadden gelegd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal leggen
|
ik zou leggen
|
ik zal hebben gelegd
|
ik zou hebben gelegd
|
je zult leggen
|
je zou leggen
|
je zult hebben gelegd
|
je zou hebben gelegd
|
hij zal leggen
|
hij zou leggen
|
hij zal hebben gelegd
|
hij zou hebben gelegd
|
we zullen leggen
|
we zouden leggen
|
we zullen hebben gelegd
|
we zouden hebben gelegd
|
jullie zullen leggen
|
jullie zouden leggen
|
jullie zullen hebben gelegd
|
jullie zouden hebben gelegd
|
ze zullen leggen
|
ze zouden leggen
|
ze zullen hebben gelegd
|
ze zouden hebben gelegd
|
leiden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik leid
|
ik leidde
|
ik heb geleid
|
ik had geleid
|
je leidt
|
je leidde
|
je hebt geleid
|
je had geleid
|
hij leidt
|
hij leidde
|
hij heeft geleid
|
hij had geleid
|
we leiden
|
we leidden
|
we hebben geleid
|
we hadden geleid
|
jullie leiden
|
jullie leidden
|
jullie hebben geleid
|
jullie hadden geleid
|
ze leiden
|
ze leidden
|
ze hebben geleid
|
ze hadden geleid
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal leiden
|
ik zou leiden
|
ik zal hebben geleid
|
ik zou hebben geleid
|
je zult leiden
|
je zou leiden
|
je zult hebben geleid
|
je zou hebben geleid
|
hij zal leiden
|
hij zou leiden
|
hij zal hebben geleid
|
hij zou hebben geleid
|
we zullen leiden
|
we zouden leiden
|
we zullen hebben geleid
|
we zouden hebben geleid
|
jullie zullen leiden
|
jullie zouden leiden
|
jullie zullen hebben geleid
|
jullie zouden hebben geleid
|
ze zullen leiden
|
ze zouden leiden
|
ze zullen hebben geleid
|
ze zouden hebben geleid
|
leren
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik leer
|
ik leerde
|
ik heb geleerd
|
ik had geleerd
|
je leert
|
je leerde
|
je hebt geleerd
|
je had geleerd
|
hij leert
|
hij leerde
|
hij heeft geleerd
|
hij had geleerd
|
we leren
|
we leerden
|
we hebben geleerd
|
we hadden geleerd
|
jullie leren
|
jullie leerden
|
jullie hebben geleerd
|
jullie hadden geleerd
|
ze leren
|
ze leerden
|
ze hebben geleerd
|
ze hadden geleerd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal leren
|
ik zou leren
|
ik zal hebben geleerd
|
ik zou hebben geleerd
|
je zult leren
|
je zou leren
|
je zult hebben geleerd
|
je zou hebben geleerd
|
hij zal leren
|
hij zou leren
|
hij zal hebben geleerd
|
hij zou hebben geleerd
|
we zullen leren
|
we zouden leren
|
we zullen hebben geleerd
|
we zouden hebben geleerd
|
jullie zullen leren
|
jullie zouden leren
|
jullie zullen hebben geleerd
|
jullie zouden hebben geleerd
|
ze zullen leren
|
ze zouden leren
|
ze zullen hebben geleerd
|
ze zouden hebben geleerd
|
leven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik leef
|
ik leefde
|
ik heb geleefd
|
ik had geleefd
|
je leeft
|
je leefde
|
je hebt geleefd
|
je had geleefd
|
hij leeft
|
hij leefde
|
hij heeft geleefd
|
hij had geleefd
|
we leven
|
we leefden
|
we hebben geleefd
|
we hadden geleefd
|
jullie leven
|
jullie leefden
|
jullie hebben geleefd
|
jullie hadden geleefd
|
ze leven
|
ze leefden
|
ze hebben geleefd
|
ze hadden geleefd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal leven
|
ik zou leven
|
ik zal hebben geleefd
|
ik zou hebben geleefd
|
je zult leven
|
je zou leven
|
je zult hebben geleefd
|
je zou hebben geleefd
|
hij zal leven
|
hij zou leven
|
hij zal hebben geleefd
|
hij zou hebben geleefd
|
we zullen leven
|
we zouden leven
|
we zullen hebben geleefd
|
we zouden hebben geleefd
|
jullie zullen leven
|
jullie zouden leven
|
jullie zullen hebben geleefd
|
jullie zouden hebben geleefd
|
ze zullen leven
|
ze zouden leven
|
ze zullen hebben geleefd
|
ze zouden hebben geleefd
|
lezen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik lees
|
ik las
|
ik heb gelezen
|
ik had gelezen
|
je leest
|
je las
|
je hebt gelezen
|
je had gelezen
|
hij leest
|
hij las
|
hij heeft gelezen
|
hij had gelezen
|
we lezen
|
we lazen
|
we hebben gelezen
|
we hadden gelezen
|
jullie lezen
|
jullie lazen
|
jullie hebben gelezen
|
jullie hadden gelezen
|
ze lezen
|
ze lazen
|
ze hebben gelezen
|
ze hadden gelezen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal lezen
|
ik zou lezen
|
ik zal hebben gelezen
|
ik zou hebben gelezen
|
je zult lezen
|
je zou lezen
|
je zult hebben gelezen
|
je zou hebben gelezen
|
hij zal lezen
|
hij zou lezen
|
hij zal hebben gelezen
|
hij zou hebben gelezen
|
we zullen lezen
|
we zouden lezen
|
we zullen hebben gelezen
|
we zouden hebben gelezen
|
jullie zullen lezen
|
jullie zouden lezen
|
jullie zullen hebben gelezen
|
jullie zouden hebben gelezen
|
ze zullen lezen
|
ze zouden lezen
|
ze zullen hebben gelezen
|
ze zouden hebben gelezen
|
liggen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik lig
|
ik lag
|
ik heb gelegen
|
ik had gelegen
|
je ligt
|
je lag
|
je hebt gelegen
|
je had gelegen
|
hij ligt
|
hij lag
|
hij heeft gelegen
|
hij had gelegen
|
we liggen
|
we lagen
|
we hebben gelegen
|
we hadden gelegen
|
jullie liggen
|
jullie lagen
|
jullie hebben gelegen
|
jullie hadden gelegen
|
ze liggen
|
ze lagen
|
ze hebben gelegen
|
ze hadden gelegen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal liggen
|
ik zou liggen
|
ik zal hebben gelegen
|
ik zou hebben gelegen
|
je zult liggen
|
je zou liggen
|
je zult hebben gelegen
|
je zou hebben gelegen
|
hij zal liggen
|
hij zou liggen
|
hij zal hebben gelegen
|
hij zou hebben gelegen
|
we zullen liggen
|
we zouden liggen
|
we zullen hebben gelegen
|
we zouden hebben gelegen
|
jullie zullen liggen
|
jullie zouden liggen
|
jullie zullen hebben gelegen
|
jullie zouden hebben gelegen
|
ze zullen liggen
|
ze zouden liggen
|
ze zullen hebben gelegen
|
ze zouden hebben gelegen
|
lijken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik lijk
|
ik leek
|
ik heb geleken
|
ik had geleken
|
je lijkt
|
je leek
|
je hebt geleken
|
je had geleken
|
hij lijkt
|
hij leek
|
hij heeft geleken
|
hij had geleken
|
we lijken
|
we leken
|
we hebben geleken
|
we hadden geleken
|
jullie lijken
|
jullie leken
|
jullie hebben geleken
|
jullie hadden geleken
|
ze lijken
|
ze leken
|
ze hebben geleken
|
ze hadden geleken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal lijken
|
ik zou lijken
|
ik zal hebben geleken
|
ik zou hebben geleken
|
je zult lijken
|
je zou lijken
|
je zult hebben geleken
|
je zou hebben geleken
|
hij zal lijken
|
hij zou lijken
|
hij zal hebben geleken
|
hij zou hebben geleken
|
we zullen lijken
|
we zouden lijken
|
we zullen hebben geleken
|
we zouden hebben geleken
|
jullie zullen lijken
|
jullie zouden lijken
|
jullie zullen hebben geleken
|
jullie zouden hebben geleken
|
ze zullen lijken
|
ze zouden lijken
|
ze zullen hebben geleken
|
ze zouden hebben geleken
|
lopen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik loop
|
ik liep
|
ik heb gelopen
|
ik had gelopen
|
je loopt
|
je liep
|
je hebt gelopen
|
je had gelopen
|
hij loopt
|
hij liep
|
hij heeft gelopen
|
hij had gelopen
|
we lopen
|
we liepen
|
we hebben gelopen
|
we hadden gelopen
|
jullie lopen
|
jullie liepen
|
jullie hebben gelopen
|
jullie hadden gelopen
|
ze lopen
|
ze liepen
|
ze hebben gelopen
|
ze hadden gelopen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal lopen
|
ik zou lopen
|
ik zal hebben gelopen
|
ik zou hebben gelopen
|
je zult lopen
|
je zou lopen
|
je zult hebben gelopen
|
je zou hebben gelopen
|
hij zal lopen
|
hij zou lopen
|
hij zal hebben gelopen
|
hij zou hebben gelopen
|
we zullen lopen
|
we zouden lopen
|
we zullen hebben gelopen
|
we zouden hebben gelopen
|
jullie zullen lopen
|
jullie zouden lopen
|
jullie zullen hebben gelopen
|
jullie zouden hebben gelopen
|
ze zullen lopen
|
ze zouden lopen
|
ze zullen hebben gelopen
|
ze zouden hebben gelopen
|
luisteren
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik luister
|
ik luisterde
|
ik heb geluisterd
|
ik had geluisterd
|
je luistert
|
je luisterde
|
je hebt geluisterd
|
je had geluisterd
|
hij luistert
|
hij luisterde
|
hij heeft geluisterd
|
hij had geluisterd
|
we luisteren
|
we luisterden
|
we hebben geluisterd
|
we hadden geluisterd
|
jullie luisteren
|
jullie luisterden
|
jullie hebben geluisterd
|
jullie hadden geluisterd
|
ze luisteren
|
ze luisterden
|
ze hebben geluisterd
|
ze hadden geluisterd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal luisteren
|
ik zou luisteren
|
ik zal hebben geluisterd
|
ik zou hebben geluisterd
|
je zult luisteren
|
je zou luisteren
|
je zult hebben geluisterd
|
je zou hebben geluisterd
|
hij zal luisteren
|
hij zou luisteren
|
hij zal hebben geluisterd
|
hij zou hebben geluisterd
|
we zullen luisteren
|
we zouden luisteren
|
we zullen hebben geluisterd
|
we zouden hebben geluisterd
|
jullie zullen luisteren
|
jullie zouden luisteren
|
jullie zullen hebben geluisterd
|
jullie zouden hebben geluisterd
|
ze zullen luisteren
|
ze zouden luisteren
|
ze zullen hebben geluisterd
|
ze zouden hebben geluisterd
|
maken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik maak
|
ik maakte
|
ik heb gemaakt
|
ik had gemaakt
|
je maakt
|
je maakte
|
je hebt gemaakt
|
je had gemaakt
|
hij maakt
|
hij maakte
|
hij heeft gemaakt
|
hij had gemaakt
|
we maken
|
we maakten
|
we hebben gemaakt
|
we hadden gemaakt
|
jullie maken
|
jullie maakten
|
jullie hebben gemaakt
|
jullie hadden gemaakt
|
ze maken
|
ze maakten
|
ze hebben gemaakt
|
ze hadden gemaakt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal maken
|
ik zou maken
|
ik zal hebben gemaakt
|
ik zou hebben gemaakt
|
je zult maken
|
je zou maken
|
je zult hebben gemaakt
|
je zou hebben gemaakt
|
hij zal maken
|
hij zou maken
|
hij zal hebben gemaakt
|
hij zou hebben gemaakt
|
we zullen maken
|
we zouden maken
|
we zullen hebben gemaakt
|
we zouden hebben gemaakt
|
jullie zullen maken
|
jullie zouden maken
|
jullie zullen hebben gemaakt
|
jullie zouden hebben gemaakt
|
ze zullen maken
|
ze zouden maken
|
ze zullen hebben gemaakt
|
ze zouden hebben gemaakt
|
meenemen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik neem mee
|
ik nam mee
|
ik heb meegenomen
|
ik had meegenomen
|
je neemt mee
|
je nam mee
|
je hebt meegenomen
|
je had meegenomen
|
hij neemt mee
|
hij nam mee
|
hij heeft meegenomen
|
hij had meegenomen
|
we nemen mee
|
we namen mee
|
we hebben meegenomen
|
we hadden meegenomen
|
jullie nemen mee
|
jullie namen mee
|
jullie hebben meegenomen
|
jullie hadden meegenomen
|
ze nemen mee
|
ze namen mee
|
ze hebben meegenomen
|
ze hadden meegenomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal meenemen
|
ik zou meenemen
|
ik zal hebben meegenomen
|
ik zou hebben meegenomen
|
je zult meenemen
|
je zou meenemen
|
je zult hebben meegenomen
|
je zou hebben meegenomen
|
hij zal meenemen
|
hij zou meenemen
|
hij zal hebben meegenomen
|
hij zou hebben meegenomen
|
we zullen meenemen
|
we zouden meenemen
|
we zullen hebben meegenomen
|
we zouden hebben meegenomen
|
jullie zullen meenemen
|
jullie zouden meenemen
|
jullie zullen hebben meegenomen
|
jullie zouden hebben meegenomen
|
ze zullen meenemen
|
ze zouden meenemen
|
ze zullen hebben meegenomen
|
ze zouden hebben meegenomen
|
merken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik merk
|
ik merkte
|
ik heb gemerkt
|
ik had gemerkt
|
je merkt
|
je merkte
|
je hebt gemerkt
|
je had gemerkt
|
hij merkt
|
hij merkte
|
hij heeft gemerkt
|
hij had gemerkt
|
we merken
|
we merkten
|
we hebben gemerkt
|
we hadden gemerkt
|
jullie merken
|
jullie merkten
|
jullie hebben gemerkt
|
jullie hadden gemerkt
|
ze merken
|
ze merkten
|
ze hebben gemerkt
|
ze hadden gemerkt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal merken
|
ik zou merken
|
ik zal hebben gemerkt
|
ik zou hebben gemerkt
|
je zult merken
|
je zou merken
|
je zult hebben gemerkt
|
je zou hebben gemerkt
|
hij zal merken
|
hij zou merken
|
hij zal hebben gemerkt
|
hij zou hebben gemerkt
|
we zullen merken
|
we zouden merken
|
we zullen hebben gemerkt
|
we zouden hebben gemerkt
|
jullie zullen merken
|
jullie zouden merken
|
jullie zullen hebben gemerkt
|
jullie zouden hebben gemerkt
|
ze zullen merken
|
ze zouden merken
|
ze zullen hebben gemerkt
|
ze zouden hebben gemerkt
|
missen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik mis
|
ik miste
|
ik heb gemist
|
ik had gemist
|
je mist
|
je miste
|
je hebt gemist
|
je had gemist
|
hij mist
|
hij miste
|
hij heeft gemist
|
hij had gemist
|
we missen
|
we misten
|
we hebben gemist
|
we hadden gemist
|
jullie missen
|
jullie misten
|
jullie hebben gemist
|
jullie hadden gemist
|
ze missen
|
ze misten
|
ze hebben gemist
|
ze hadden gemist
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal missen
|
ik zou missen
|
ik zal hebben gemist
|
ik zou hebben gemist
|
je zult missen
|
je zou missen
|
je zult hebben gemist
|
je zou hebben gemist
|
hij zal missen
|
hij zou missen
|
hij zal hebben gemist
|
hij zou hebben gemist
|
we zullen missen
|
we zouden missen
|
we zullen hebben gemist
|
we zouden hebben gemist
|
jullie zullen missen
|
jullie zouden missen
|
jullie zullen hebben gemist
|
jullie zouden hebben gemist
|
ze zullen missen
|
ze zouden missen
|
ze zullen hebben gemist
|
ze zouden hebben gemist
|
moeten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik moet
|
ik moest
|
ik heb gemoeten
|
ik had gemoeten
|
je moet
|
je moest
|
je hebt gemoeten
|
je had gemoeten
|
hij moet
|
hij moest
|
hij heeft gemoeten
|
hij had gemoeten
|
we moeten
|
we moesten
|
we hebben gemoeten
|
we hadden gemoeten
|
jullie moeten
|
jullie moesten
|
jullie hebben gemoeten
|
jullie hadden gemoeten
|
ze moeten
|
ze moesten
|
ze hebben gemoeten
|
ze hadden gemoeten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal moeten
|
ik zou moeten
|
ik zal hebben gemoeten
|
ik zou hebben gemoeten
|
je zult moeten
|
je zou moeten
|
je zult hebben gemoeten
|
je zou hebben gemoeten
|
hij zal moeten
|
hij zou moeten
|
hij zal hebben gemoeten
|
hij zou hebben gemoeten
|
we zullen moeten
|
we zouden moeten
|
we zullen hebben gemoeten
|
we zouden hebben gemoeten
|
jullie zullen moeten
|
jullie zouden moeten
|
jullie zullen hebben gemoeten
|
jullie zouden hebben gemoeten
|
ze zullen moeten
|
ze zouden moeten
|
ze zullen hebben gemoeten
|
ze zouden hebben gemoeten
|
mogen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik mag
|
ik mocht
|
ik heb gemogen
|
ik had gemogen
|
je mag
|
je mocht
|
je hebt gemogen
|
je had gemogen
|
hij mag
|
hij mocht
|
hij heeft gemogen
|
hij had gemogen
|
we mogen
|
we mochten
|
we hebben gemogen
|
we hadden gemogen
|
jullie mogen
|
jullie mochten
|
jullie hebben gemogen
|
jullie hadden gemogen
|
ze mogen
|
ze mochten
|
ze hebben gemogen
|
ze hadden gemogen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal mogen
|
ik zou mogen
|
ik zal hebben gemogen
|
ik zou hebben gemogen
|
je zult mogen
|
je zou mogen
|
je zult hebben gemogen
|
je zou hebben gemogen
|
hij zal mogen
|
hij zou mogen
|
hij zal hebben gemogen
|
hij zou hebben gemogen
|
we zullen mogen
|
we zouden mogen
|
we zullen hebben gemogen
|
we zouden hebben gemogen
|
jullie zullen mogen
|
jullie zouden mogen
|
jullie zullen hebben gemogen
|
jullie zouden hebben gemogen
|
ze zullen mogen
|
ze zouden mogen
|
ze zullen hebben gemogen
|
ze zouden hebben gemogen
|
nadenken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik denk na
|
ik dacht na
|
ik heb nagedacht
|
ik had nagedacht
|
je denkt na
|
je dacht na
|
je hebt nagedacht
|
je had nagedacht
|
hij denkt na
|
hij dacht na
|
hij heeft nagedacht
|
hij had nagedacht
|
we denken na
|
we dachten na
|
we hebben nagedacht
|
we hadden nagedacht
|
jullie denken na
|
jullie dachten na
|
jullie hebben nagedacht
|
jullie hadden nagedacht
|
ze denken na
|
ze dachten na
|
ze hebben nagedacht
|
ze hadden nagedacht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal nadenken
|
ik zou nadenken
|
ik zal hebben nagedacht
|
ik zou hebben nagedacht
|
je zult nadenken
|
je zou nadenken
|
je zult hebben nagedacht
|
je zou hebben nagedacht
|
hij zal nadenken
|
hij zou nadenken
|
hij zal hebben nagedacht
|
hij zou hebben nagedacht
|
we zullen nadenken
|
we zouden nadenken
|
we zullen hebben nagedacht
|
we zouden hebben nagedacht
|
jullie zullen nadenken
|
jullie zouden nadenken
|
jullie zullen hebben nagedacht
|
jullie zouden hebben nagedacht
|
ze zullen nadenken
|
ze zouden nadenken
|
ze zullen hebben nagedacht
|
ze zouden hebben nagedacht
|
nemen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik neem
|
ik nam
|
ik heb genomen
|
ik had genomen
|
je neemt
|
je nam
|
je hebt genomen
|
je had genomen
|
hij neemt
|
hij nam
|
hij heeft genomen
|
hij had genomen
|
we nemen
|
we namen
|
we hebben genomen
|
we hadden genomen
|
jullie nemen
|
jullie namen
|
jullie hebben genomen
|
jullie hadden genomen
|
ze nemen
|
ze namen
|
ze hebben genomen
|
ze hadden genomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal nemen
|
ik zou nemen
|
ik zal hebben genomen
|
ik zou hebben genomen
|
je zult nemen
|
je zou nemen
|
je zult hebben genomen
|
je zou hebben genomen
|
hij zal nemen
|
hij zou nemen
|
hij zal hebben genomen
|
hij zou hebben genomen
|
we zullen nemen
|
we zouden nemen
|
we zullen hebben genomen
|
we zouden hebben genomen
|
jullie zullen nemen
|
jullie zouden nemen
|
jullie zullen hebben genomen
|
jullie zouden hebben genomen
|
ze zullen nemen
|
ze zouden nemen
|
ze zullen hebben genomen
|
ze zouden hebben genomen
|
noemen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik noem
|
ik noemde
|
ik heb genoemd.
|
ik had genoemd.
|
je noemt
|
je noemde
|
je hebt genoemd.
|
je had genoemd.
|
hij noemt
|
hij noemde
|
hij heeft genoemd.
|
hij had genoemd.
|
we noemen
|
we noemden
|
we hebben genoemd.
|
we hadden genoemd.
|
jullie noemen
|
jullie noemden
|
jullie hebben genoemd.
|
jullie hadden genoemd.
|
ze noemen
|
ze noemden
|
ze hebben genoemd.
|
ze hadden genoemd.
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal noemen
|
ik zou noemen
|
ik zal hebben genoemd.
|
ik zou hebben genoemd.
|
je zult noemen
|
je zou noemen
|
je zult hebben genoemd.
|
je zou hebben genoemd.
|
hij zal noemen
|
hij zou noemen
|
hij zal hebben genoemd.
|
hij zou hebben genoemd.
|
we zullen noemen
|
we zouden noemen
|
we zullen hebben genoemd.
|
we zouden hebben genoemd.
|
jullie zullen noemen
|
jullie zouden noemen
|
jullie zullen hebben genoemd.
|
jullie zouden hebben genoemd.
|
ze zullen noemen
|
ze zouden noemen
|
ze zullen hebben genoemd.
|
ze zouden hebben genoemd.
|
ontbijten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik ontbijt
|
ik ontbeet
|
ik heb ontbeten
|
ik had ontbeten
|
je ontbijt
|
je ontbeet
|
je hebt ontbeten
|
je had ontbeten
|
hij ontbijt
|
hij ontbeet
|
hij heeft ontbeten
|
hij had ontbeten
|
we ontbijten
|
we ontbeten
|
we hebben ontbeten
|
we hadden ontbeten
|
jullie ontbijten
|
jullie ontbeten
|
jullie hebben ontbeten
|
jullie hadden ontbeten
|
ze ontbijten
|
ze ontbeten
|
ze hebben ontbeten
|
ze hadden ontbeten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal ontbijten
|
ik zou ontbijten
|
ik zal hebben ontbeten
|
ik zou hebben ontbeten
|
je zult ontbijten
|
je zou ontbijten
|
je zult hebben ontbeten
|
je zou hebben ontbeten
|
hij zal ontbijten
|
hij zou ontbijten
|
hij zal hebben ontbeten
|
hij zou hebben ontbeten
|
we zullen ontbijten
|
we zouden ontbijten
|
we zullen hebben ontbeten
|
we zouden hebben ontbeten
|
jullie zullen ontbijten
|
jullie zouden ontbijten
|
jullie zullen hebben ontbeten
|
jullie zouden hebben ontbeten
|
ze zullen ontbijten
|
ze zouden ontbijten
|
ze zullen hebben ontbeten
|
ze zouden hebben ontbeten
|
ontmoeten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik ontmoet
|
ik ontmoette
|
ik heb ontmoet
|
ik had ontmoet
|
je ontmoet
|
je ontmoette
|
je hebt ontmoet
|
je had ontmoet
|
hij ontmoet
|
hij ontmoette
|
hij heeft ontmoet
|
hij had ontmoet
|
we ontmoeten
|
we ontmoetten
|
we hebben ontmoet
|
we hadden ontmoet
|
jullie ontmoeten
|
jullie ontmoetten
|
jullie hebben ontmoet
|
jullie hadden ontmoet
|
ze ontmoeten
|
ze ontmoetten
|
ze hebben ontmoet
|
ze hadden ontmoet
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal ontmoeten
|
ik zou ontmoeten
|
ik zal hebben ontmoet
|
ik zou hebben ontmoet
|
je zult ontmoeten
|
je zou ontmoeten
|
je zult hebben ontmoet
|
je zou hebben ontmoet
|
hij zal ontmoeten
|
hij zou ontmoeten
|
hij zal hebben ontmoet
|
hij zou hebben ontmoet
|
we zullen ontmoeten
|
we zouden ontmoeten
|
we zullen hebben ontmoet
|
we zouden hebben ontmoet
|
jullie zullen ontmoeten
|
jullie zouden ontmoeten
|
jullie zullen hebben ontmoet
|
jullie zouden hebben ontmoet
|
ze zullen ontmoeten
|
ze zouden ontmoeten
|
ze zullen hebben ontmoet
|
ze zouden hebben ontmoet
|
openen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik open
|
ik opende
|
ik heb geopend
|
ik had geopend
|
je opent
|
je opende
|
je hebt geopend
|
je had geopend
|
hij opent
|
hij opende
|
hij heeft geopend
|
hij had geopend
|
we openen
|
we openden
|
we hebben geopend
|
we hadden geopend
|
jullie openen
|
jullie openden
|
jullie hebben geopend
|
jullie hadden geopend
|
ze openen
|
ze openden
|
ze hebben geopend
|
ze hadden geopend
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal openen
|
ik zou openen
|
ik zal hebben geopend
|
ik zou hebben geopend
|
je zult openen
|
je zou openen
|
je zult hebben geopend
|
je zou hebben geopend
|
hij zal openen
|
hij zou openen
|
hij zal hebben geopend
|
hij zou hebben geopend
|
we zullen openen
|
we zouden openen
|
we zullen hebben geopend
|
we zouden hebben geopend
|
jullie zullen openen
|
jullie zouden openen
|
jullie zullen hebben geopend
|
jullie zouden hebben geopend
|
ze zullen openen
|
ze zouden openen
|
ze zullen hebben geopend
|
ze zouden hebben geopend
|
pakken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik pak
|
ik pakte
|
ik heb gepakt
|
ik had gepakt
|
je pakt
|
je pakte
|
je hebt gepakt
|
je had gepakt
|
hij pakt
|
hij pakte
|
hij heeft gepakt
|
hij had gepakt
|
we pakken
|
we pakten
|
we hebben gepakt
|
we hadden gepakt
|
jullie pakken
|
jullie pakten
|
jullie hebben gepakt
|
jullie hadden gepakt
|
ze pakken
|
ze pakten
|
ze hebben gepakt
|
ze hadden gepakt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal pakken
|
ik zou pakken
|
ik zal hebben gepakt
|
ik zou hebben gepakt
|
je zult pakken
|
je zou pakken
|
je zult hebben gepakt
|
je zou hebben gepakt
|
hij zal pakken
|
hij zou pakken
|
hij zal hebben gepakt
|
hij zou hebben gepakt
|
we zullen pakken
|
we zouden pakken
|
we zullen hebben gepakt
|
we zouden hebben gepakt
|
jullie zullen pakken
|
jullie zouden pakken
|
jullie zullen hebben gepakt
|
jullie zouden hebben gepakt
|
ze zullen pakken
|
ze zouden pakken
|
ze zullen hebben gepakt
|
ze zouden hebben gepakt
|
passen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik pas
|
ik paste
|
ik heb gepast
|
ik had gepast
|
je past
|
je paste
|
je hebt gepast
|
je had gepast
|
hij past
|
hij paste
|
hij heeft gepast
|
hij had gepast
|
we passen
|
we pasten
|
we hebben gepast
|
we hadden gepast
|
jullie passen
|
jullie pasten
|
jullie hebben gepast
|
jullie hadden gepast
|
ze passen
|
ze pasten
|
ze hebben gepast
|
ze hadden gepast
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal passen
|
ik zou passen
|
ik zal hebben gepast
|
ik zou hebben gepast
|
je zult passen
|
je zou passen
|
je zult hebben gepast
|
je zou hebben gepast
|
hij zal passen
|
hij zou passen
|
hij zal hebben gepast
|
hij zou hebben gepast
|
we zullen passen
|
we zouden passen
|
we zullen hebben gepast
|
we zouden hebben gepast
|
jullie zullen passen
|
jullie zouden passen
|
jullie zullen hebben gepast
|
jullie zouden hebben gepast
|
ze zullen passen
|
ze zouden passen
|
ze zullen hebben gepast
|
ze zouden hebben gepast
|
plannen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik plan
|
ik plande
|
ik heb gepland
|
ik had gepland
|
je plant
|
je plande
|
je hebt gepland
|
je had gepland
|
hij plant
|
hij plande
|
hij heeft gepland
|
hij had gepland
|
we plannen
|
we planden
|
we hebben gepland
|
we hadden gepland
|
jullie plannen
|
jullie planden
|
jullie hebben gepland
|
jullie hadden gepland
|
ze plannen
|
ze planden
|
ze hebben gepland
|
ze hadden gepland
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal plannen
|
ik zou plannen
|
ik zal hebben gepland
|
ik zou hebben gepland
|
je zult plannen
|
je zou plannen
|
je zult hebben gepland
|
je zou hebben gepland
|
hij zal plannen
|
hij zou plannen
|
hij zal hebben gepland
|
hij zou hebben gepland
|
we zullen plannen
|
we zouden plannen
|
we zullen hebben gepland
|
we zouden hebben gepland
|
jullie zullen plannen
|
jullie zouden plannen
|
jullie zullen hebben gepland
|
jullie zouden hebben gepland
|
ze zullen plannen
|
ze zouden plannen
|
ze zullen hebben gepland
|
ze zouden hebben gepland
|
planten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik plant
|
ik plantte
|
ik heb geplant
|
ik had geplant
|
je plant
|
je plantte
|
je hebt geplant
|
je had geplant
|
hij plant
|
hij plantte
|
hij heeft geplant
|
hij had geplant
|
we planten
|
we plantten
|
we hebben geplant
|
we hadden geplant
|
jullie planten
|
jullie plantten
|
jullie hebben geplant
|
jullie hadden geplant
|
ze planten
|
ze plantten
|
ze hebben geplant
|
ze hadden geplant
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal planten
|
ik zou planten
|
ik zal hebben geplant
|
ik zou hebben geplant
|
je zult planten
|
je zou planten
|
je zult hebben geplant
|
je zou hebben geplant
|
hij zal planten
|
hij zou planten
|
hij zal hebben geplant
|
hij zou hebben geplant
|
we zullen planten
|
we zouden planten
|
we zullen hebben geplant
|
we zouden hebben geplant
|
jullie zullen planten
|
jullie zouden planten
|
jullie zullen hebben geplant
|
jullie zouden hebben geplant
|
ze zullen planten
|
ze zouden planten
|
ze zullen hebben geplant
|
ze zouden hebben geplant
|
praten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik praat
|
ik praatte
|
ik heb gepraat
|
ik had gepraat
|
je praat
|
je praatte
|
je hebt gepraat
|
je had gepraat
|
hij praat
|
hij praatte
|
hij heeft gepraat
|
hij had gepraat
|
we praten
|
we praatten
|
we hebben gepraat
|
we hadden gepraat
|
jullie praten
|
jullie praatten
|
jullie hebben gepraat
|
jullie hadden gepraat
|
ze praten
|
ze praatten
|
ze hebben gepraat
|
ze hadden gepraat
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal praten
|
ik zou praten
|
ik zal hebben gepraat
|
ik zou hebben gepraat
|
je zult praten
|
je zou praten
|
je zult hebben gepraat
|
je zou hebben gepraat
|
hij zal praten
|
hij zou praten
|
hij zal hebben gepraat
|
hij zou hebben gepraat
|
we zullen praten
|
we zouden praten
|
we zullen hebben gepraat
|
we zouden hebben gepraat
|
jullie zullen praten
|
jullie zouden praten
|
jullie zullen hebben gepraat
|
jullie zouden hebben gepraat
|
ze zullen praten
|
ze zouden praten
|
ze zullen hebben gepraat
|
ze zouden hebben gepraat
|
proberen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik probeer
|
ik probeerde
|
ik heb geprobeerd
|
ik had geprobeerd
|
je probeert
|
je probeerde
|
je hebt geprobeerd
|
je had geprobeerd
|
hij probeert
|
hij probeerde
|
hij heeft geprobeerd
|
hij had geprobeerd
|
we proberen
|
we probeerden
|
we hebben geprobeerd
|
we hadden geprobeerd
|
jullie proberen
|
jullie probeerden
|
jullie hebben geprobeerd
|
jullie hadden geprobeerd
|
ze proberen
|
ze probeerden
|
ze hebben geprobeerd
|
ze hadden geprobeerd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal proberen
|
ik zou proberen
|
ik zal hebben geprobeerd
|
ik zou hebben geprobeerd
|
je zult proberen
|
je zou proberen
|
je zult hebben geprobeerd
|
je zou hebben geprobeerd
|
hij zal proberen
|
hij zou proberen
|
hij zal hebben geprobeerd
|
hij zou hebben geprobeerd
|
we zullen proberen
|
we zouden proberen
|
we zullen hebben geprobeerd
|
we zouden hebben geprobeerd
|
jullie zullen proberen
|
jullie zouden proberen
|
jullie zullen hebben geprobeerd
|
jullie zouden hebben geprobeerd
|
ze zullen proberen
|
ze zouden proberen
|
ze zullen hebben geprobeerd
|
ze zouden hebben geprobeerd
|
racen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik race
|
ik racete
|
ik heb geracet
|
ik had geracet
|
je racet
|
je racete
|
je hebt geracet
|
je had geracet
|
hij racet
|
hij racete
|
hij heeft geracet
|
hij had geracet
|
we racen
|
we raceten
|
we hebben geracet
|
we hadden geracet
|
jullie racen
|
jullie raceten
|
jullie hebben geracet
|
jullie hadden geracet
|
ze racen
|
ze raceten
|
ze hebben geracet
|
ze hadden geracet
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal racen
|
ik zou racen
|
ik zal hebben geracet
|
ik zou hebben geracet
|
je zult racen
|
je zou racen
|
je zult hebben geracet
|
je zou hebben geracet
|
hij zal racen
|
hij zou racen
|
hij zal hebben geracet
|
hij zou hebben geracet
|
we zullen racen
|
we zouden racen
|
we zullen hebben geracet
|
we zouden hebben geracet
|
jullie zullen racen
|
jullie zouden racen
|
jullie zullen hebben geracet
|
jullie zouden hebben geracet
|
ze zullen racen
|
ze zouden racen
|
ze zullen hebben geracet
|
ze zouden hebben geracet
|
raken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik raak
|
ik raakte
|
ik heb geraakt
|
ik had geraakt
|
je raakt
|
je raakte
|
je hebt geraakt
|
je had geraakt
|
hij raakt
|
hij raakte
|
hij heeft geraakt
|
hij had geraakt
|
we raken
|
we raakten
|
we hebben geraakt
|
we hadden geraakt
|
jullie raken
|
jullie raakten
|
jullie hebben geraakt
|
jullie hadden geraakt
|
ze raken
|
ze raakten
|
ze hebben geraakt
|
ze hadden geraakt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal raken
|
ik zou raken
|
ik zal hebben geraakt
|
ik zou hebben geraakt
|
je zult raken
|
je zou raken
|
je zult hebben geraakt
|
je zou hebben geraakt
|
hij zal raken
|
hij zou raken
|
hij zal hebben geraakt
|
hij zou hebben geraakt
|
we zullen raken
|
we zouden raken
|
we zullen hebben geraakt
|
we zouden hebben geraakt
|
jullie zullen raken
|
jullie zouden raken
|
jullie zullen hebben geraakt
|
jullie zouden hebben geraakt
|
ze zullen raken
|
ze zouden raken
|
ze zullen hebben geraakt
|
ze zouden hebben geraakt
|
redden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik red
|
ik redde
|
ik heb gered
|
ik had gered
|
je redt
|
je redde
|
je hebt gered
|
je had gered
|
hij redt
|
hij redde
|
hij heeft gered
|
hij had gered
|
we redden
|
we redden
|
we hebben gered
|
we hadden gered
|
jullie redden
|
jullie redden
|
jullie hebben gered
|
jullie hadden gered
|
ze redden
|
ze redden
|
ze hebben gered
|
ze hadden gered
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal redden
|
ik zou redden
|
ik zal hebben gered
|
ik zou hebben gered
|
je zult redden
|
je zou redden
|
je zult hebben gered
|
je zou hebben gered
|
hij zal redden
|
hij zou redden
|
hij zal hebben gered
|
hij zou hebben gered
|
we zullen redden
|
we zouden redden
|
we zullen hebben gered
|
we zouden hebben gered
|
jullie zullen redden
|
jullie zouden redden
|
jullie zullen hebben gered
|
jullie zouden hebben gered
|
ze zullen redden
|
ze zouden redden
|
ze zullen hebben gered
|
ze zouden hebben gered
|
regenen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
het regent
|
het regende
|
het heeft geregend
|
het had geregend
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
het zal regenen
|
het zou regenen
|
het zal hebben geregend
|
het zou hebben geregend
|
reizen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik reis
|
ik reisde
|
ik heb gereisd
|
ik had gereisd
|
je reist
|
je reisde
|
je hebt gereisd
|
je had gereisd
|
hij reist
|
hij reisde
|
hij heeft gereisd
|
hij had gereisd
|
we reizen
|
we reisden
|
we hebben gereisd
|
we hadden gereisd
|
jullie reizen
|
jullie reisden
|
jullie hebben gereisd
|
jullie hadden gereisd
|
ze reizen
|
ze reisden
|
ze hebben gereisd
|
ze hadden gereisd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal reizen
|
ik zou reizen
|
ik zal hebben gereisd
|
ik zou hebben gereisd
|
je zult reizen
|
je zou reizen
|
je zult hebben gereisd
|
je zou hebben gereisd
|
hij zal reizen
|
hij zou reizen
|
hij zal hebben gereisd
|
hij zou hebben gereisd
|
we zullen reizen
|
we zouden reizen
|
we zullen hebben gereisd
|
we zouden hebben gereisd
|
jullie zullen reizen
|
jullie zouden reizen
|
jullie zullen hebben gereisd
|
jullie zouden hebben gereisd
|
ze zullen reizen
|
ze zouden reizen
|
ze zullen hebben gereisd
|
ze zouden hebben gereisd
|
rennen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik ren
|
ik rende
|
ik heb gerend
|
ik had gerend
|
je rent
|
je rende
|
je hebt gerend
|
je had gerend
|
hij rent
|
hij rende
|
hij heeft gerend
|
hij had gerend
|
we rennen
|
we renden
|
we hebben gerend
|
we hadden gerend
|
jullie rennen
|
jullie renden
|
jullie hebben gerend
|
jullie hadden gerend
|
ze rennen
|
ze renden
|
ze hebben gerend
|
ze hadden gerend
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal rennen
|
ik zou rennen
|
ik zal hebben gerend
|
ik zou hebben gerend
|
je zult rennen
|
je zou rennen
|
je zult hebben gerend
|
je zou hebben gerend
|
hij zal rennen
|
hij zou rennen
|
hij zal hebben gerend
|
hij zou hebben gerend
|
we zullen rennen
|
we zouden rennen
|
we zullen hebben gerend
|
we zouden hebben gerend
|
jullie zullen rennen
|
jullie zouden rennen
|
jullie zullen hebben gerend
|
jullie zouden hebben gerend
|
ze zullen rennen
|
ze zouden rennen
|
ze zullen hebben gerend
|
ze zouden hebben gerend
|
rijden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik rijd
|
ik reed
|
ik heb gereden
|
ik had gereden
|
je rijdt
|
je reed
|
je hebt gereden
|
je had gereden
|
hij rijdt
|
hij reed
|
hij heeft gereden
|
hij had gereden
|
we rijden
|
we reden
|
we hebben gereden
|
we hadden gereden
|
jullie rijden
|
jullie reden
|
jullie hebben gereden
|
jullie hadden gereden
|
ze rijden
|
ze reden
|
ze hebben gereden
|
ze hadden gereden
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal rijden
|
ik zou rijden
|
ik zal hebben gereden
|
ik zou hebben gereden
|
je zult rijden
|
je zou rijden
|
je zult hebben gereden
|
je zou hebben gereden
|
hij zal rijden
|
hij zou rijden
|
hij zal hebben gereden
|
hij zou hebben gereden
|
we zullen rijden
|
we zouden rijden
|
we zullen hebben gereden
|
we zouden hebben gereden
|
jullie zullen rijden
|
jullie zouden rijden
|
jullie zullen hebben gereden
|
jullie zouden hebben gereden
|
ze zullen rijden
|
ze zouden rijden
|
ze zullen hebben gereden
|
ze zouden hebben gereden
|
roepen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik roep
|
ik riep
|
ik heb geroepen
|
ik had geroepen
|
je roept
|
je riep
|
je hebt geroepen
|
je had geroepen
|
hij roept
|
hij riep
|
hij heeft geroepen
|
hij had geroepen
|
we roepen
|
we riepen
|
we hebben geroepen
|
we hadden geroepen
|
jullie roepen
|
jullie riepen
|
jullie hebben geroepen
|
jullie hadden geroepen
|
ze roepen
|
ze riepen
|
ze hebben geroepen
|
ze hadden geroepen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal roepen
|
ik zou roepen
|
ik zal hebben geroepen
|
ik zou hebben geroepen
|
je zult roepen
|
je zou roepen
|
je zult hebben geroepen
|
je zou hebben geroepen
|
hij zal roepen
|
hij zou roepen
|
hij zal hebben geroepen
|
hij zou hebben geroepen
|
we zullen roepen
|
we zouden roepen
|
we zullen hebben geroepen
|
we zouden hebben geroepen
|
jullie zullen roepen
|
jullie zouden roepen
|
jullie zullen hebben geroepen
|
jullie zouden hebben geroepen
|
ze zullen roepen
|
ze zouden roepen
|
ze zullen hebben geroepen
|
ze zouden hebben geroepen
|
schaatsen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik schaats
|
ik schaatste
|
ik heb geschaatst
|
ik had geschaatst
|
je schaatst
|
je schaatste
|
je hebt geschaatst
|
je had geschaatst
|
hij schaatst
|
hij schaatste
|
hij heeft geschaatst
|
hij had geschaatst
|
we schaatsen
|
we schaatsten
|
we hebben geschaatst
|
we hadden geschaatst
|
jullie schaatsen
|
jullie schaatsten
|
jullie hebben geschaatst
|
jullie hadden geschaatst
|
ze schaatsen
|
ze schaatsten
|
ze hebben geschaatst
|
ze hadden geschaatst
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal schaatsen
|
ik zou schaatsen
|
ik zal hebben geschaatst
|
ik zou hebben geschaatst
|
je zult schaatsen
|
je zou schaatsen
|
je zult hebben geschaatst
|
je zou hebben geschaatst
|
hij zal schaatsen
|
hij zou schaatsen
|
hij zal hebben geschaatst
|
hij zou hebben geschaatst
|
we zullen schaatsen
|
we zouden schaatsen
|
we zullen hebben geschaatst
|
we zouden hebben geschaatst
|
jullie zullen schaatsen
|
jullie zouden schaatsen
|
jullie zullen hebben geschaatst
|
jullie zouden hebben geschaatst
|
ze zullen schaatsen
|
ze zouden schaatsen
|
ze zullen hebben geschaatst
|
ze zouden hebben geschaatst
|
schrijven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik schrijf
|
ik schreef
|
ik heb geschreven
|
ik had geschreven
|
je schrijft
|
je schreef
|
je hebt geschreven
|
je had geschreven
|
hij schrijft
|
hij schreef
|
hij heeft geschreven
|
hij had geschreven
|
we schrijven
|
we schreven
|
we hebben geschreven
|
we hadden geschreven
|
jullie schrijven
|
jullie schreven
|
jullie hebben geschreven
|
jullie hadden geschreven
|
ze schrijven
|
ze schreven
|
ze hebben geschreven
|
ze hadden geschreven
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal schrijven
|
ik zou schrijven
|
ik zal hebben geschreven
|
ik zou hebben geschreven
|
je zult schrijven
|
je zou schrijven
|
je zult hebben geschreven
|
je zou hebben geschreven
|
hij zal schrijven
|
hij zou schrijven
|
hij zal hebben geschreven
|
hij zou hebben geschreven
|
we zullen schrijven
|
we zouden schrijven
|
we zullen hebben geschreven
|
we zouden hebben geschreven
|
jullie zullen schrijven
|
jullie zouden schrijven
|
jullie zullen hebben geschreven
|
jullie zouden hebben geschreven
|
ze zullen schrijven
|
ze zouden schrijven
|
ze zullen hebben geschreven
|
ze zouden hebben geschreven
|
schrikken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik schrik
|
ik schrok
|
ik ben geschrokken
|
ik was geschrokken
|
je schrikt
|
je schrok
|
je bent geschrokken
|
je was geschrokken
|
hij schrikt
|
hij schrok
|
hij is geschrokken
|
hij was geschrokken
|
we schrikken
|
we schrokken
|
we zijn geschrokken
|
we waren geschrokken
|
jullie schrikken
|
jullie schrokken
|
jullie zijn geschrokken
|
jullie waren geschrokken
|
ze schrikken
|
ze schrokken
|
ze zijn geschrokken
|
ze waren geschrokken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal schrikken
|
ik zou schrikken
|
ik zal zijn geschrokken
|
ik zou zijn geschrokken
|
je zult schrikken
|
je zou schrikken
|
je zult zijn geschrokken
|
je zou zijn geschrokken
|
hij zal schrikken
|
hij zou schrikken
|
hij zal zijn geschrokken
|
hij zou zijn geschrokken
|
we zullen schrikken
|
we zouden schrikken
|
we zullen zijn geschrokken
|
we zouden zijn geschrokken
|
jullie zullen schrikken
|
jullie zouden schrikken
|
jullie zullen zijn geschrokken
|
jullie zouden zijn geschrokken
|
ze zullen schrikken
|
ze zouden schrikken
|
ze zullen zijn geschrokken
|
ze zouden zijn geschrokken
|
slapen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik slaap
|
ik sliep
|
ik heb geslapen
|
ik had geslapen
|
je slaapt
|
je sliep
|
je hebt geslapen
|
je had geslapen
|
hij slaapt
|
hij sliep
|
hij heeft geslapen
|
hij had geslapen
|
we slapen
|
we sliepen
|
we hebben geslapen
|
we hadden geslapen
|
jullie slapen
|
jullie sliepen
|
jullie hebben geslapen
|
jullie hadden geslapen
|
ze slapen
|
ze sliepen
|
ze hebben geslapen
|
ze hadden geslapen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal slapen
|
ik zou slapen
|
ik zal hebben geslapen
|
ik zou hebben geslapen
|
je zult slapen
|
je zou slapen
|
je zult hebben geslapen
|
je zou hebben geslapen
|
hij zal slapen
|
hij zou slapen
|
hij zal hebben geslapen
|
hij zou hebben geslapen
|
we zullen slapen
|
we zouden slapen
|
we zullen hebben geslapen
|
we zouden hebben geslapen
|
jullie zullen slapen
|
jullie zouden slapen
|
jullie zullen hebben geslapen
|
jullie zouden hebben geslapen
|
ze zullen slapen
|
ze zouden slapen
|
ze zullen hebben geslapen
|
ze zouden hebben geslapen
|
spelen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik speel
|
ik speelde
|
ik heb gespeeld
|
ik had gespeeld
|
je speelt
|
je speelde
|
je hebt gespeeld
|
je had gespeeld
|
hij speelt
|
hij speelde
|
hij heeft gespeeld
|
hij had gespeeld
|
we spelen
|
we speelden
|
we hebben gespeeld
|
we hadden gespeeld
|
jullie spelen
|
jullie speelden
|
jullie hebben gespeeld
|
jullie hadden gespeeld
|
ze spelen
|
ze speelden
|
ze hebben gespeeld
|
ze hadden gespeeld
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal spelen
|
ik zou spelen
|
ik zal hebben gespeeld
|
ik zou hebben gespeeld
|
je zult spelen
|
je zou spelen
|
je zult hebben gespeeld
|
je zou hebben gespeeld
|
hij zal spelen
|
hij zou spelen
|
hij zal hebben gespeeld
|
hij zou hebben gespeeld
|
we zullen spelen
|
we zouden spelen
|
we zullen hebben gespeeld
|
we zouden hebben gespeeld
|
jullie zullen spelen
|
jullie zouden spelen
|
jullie zullen hebben gespeeld
|
jullie zouden hebben gespeeld
|
ze zullen spelen
|
ze zouden spelen
|
ze zullen hebben gespeeld
|
ze zouden hebben gespeeld
|
spreken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik spreek
|
ik sprak
|
ik heb gesproken
|
ik had gesproken
|
je spreekt
|
je sprak
|
je hebt gesproken
|
je had gesproken
|
hij spreekt
|
hij sprak
|
hij heeft gesproken
|
hij had gesproken
|
we spreken
|
we spraken
|
we hebben gesproken
|
we hadden gesproken
|
jullie spreken
|
jullie spraken
|
jullie hebben gesproken
|
jullie hadden gesproken
|
ze spreken
|
ze spraken
|
ze hebben gesproken
|
ze hadden gesproken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal spreken
|
ik zou spreken
|
ik zal hebben gesproken
|
ik zou hebben gesproken
|
je zult spreken
|
je zou spreken
|
je zult hebben gesproken
|
je zou hebben gesproken
|
hij zal spreken
|
hij zou spreken
|
hij zal hebben gesproken
|
hij zou hebben gesproken
|
we zullen spreken
|
we zouden spreken
|
we zullen hebben gesproken
|
we zouden hebben gesproken
|
jullie zullen spreken
|
jullie zouden spreken
|
jullie zullen hebben gesproken
|
jullie zouden hebben gesproken
|
ze zullen spreken
|
ze zouden spreken
|
ze zullen hebben gesproken
|
ze zouden hebben gesproken
|
staan
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik sta
|
ik stond
|
ik heb gestaan
|
ik had gestaan
|
je staat
|
je stond
|
je hebt gestaan
|
je had gestaan
|
hij staat
|
hij stond
|
hij heeft gestaan
|
hij had gestaan
|
we staan
|
we stonden
|
we hebben gestaan
|
we hadden gestaan
|
jullie staan
|
jullie stonden
|
jullie hebben gestaan
|
jullie hadden gestaan
|
ze staan
|
ze stonden
|
ze hebben gestaan
|
ze hadden gestaan
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal staan
|
ik zou staan
|
ik zal hebben gestaan
|
ik zou hebben gestaan
|
je zult staan
|
je zou staan
|
je zult hebben gestaan
|
je zou hebben gestaan
|
hij zal staan
|
hij zou staan
|
hij zal hebben gestaan
|
hij zou hebben gestaan
|
we zullen staan
|
we zouden staan
|
we zullen hebben gestaan
|
we zouden hebben gestaan
|
jullie zullen staan
|
jullie zouden staan
|
jullie zullen hebben gestaan
|
jullie zouden hebben gestaan
|
ze zullen staan
|
ze zouden staan
|
ze zullen hebben gestaan
|
ze zouden hebben gestaan
|
stappen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik stap
|
ik stapte
|
ik ben gestapt
|
ik was gestapt
|
je stapt
|
je stapte
|
je bent gestapt
|
je was gestapt
|
hij stapt
|
hij stapte
|
hij is gestapt
|
hij was gestapt
|
we stappen
|
we stapten
|
we zijn gestapt
|
we waren gestapt
|
jullie stappen
|
jullie stapten
|
jullie zijn gestapt
|
jullie waren gestapt
|
ze stappen
|
ze stapten
|
ze zijn gestapt
|
ze waren gestapt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal stappen
|
ik zou stappen
|
ik zal zijn gestapt
|
ik zou zijn gestapt
|
je zult stappen
|
je zou stappen
|
je zult zijn gestapt
|
je zou zijn gestapt
|
hij zal stappen
|
hij zou stappen
|
hij zal zijn gestapt
|
hij zou zijn gestapt
|
we zullen stappen
|
we zouden stappen
|
we zullen zijn gestapt
|
we zouden zijn gestapt
|
jullie zullen stappen
|
jullie zouden stappen
|
jullie zullen zijn gestapt
|
jullie zouden zijn gestapt
|
ze zullen stappen
|
ze zouden stappen
|
ze zullen zijn gestapt
|
ze zouden zijn gestapt
|
staren
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik staar
|
ik staarde
|
ik heb gestaard
|
ik had gestaard
|
je staart
|
je staarde
|
je hebt gestaard
|
je had gestaard
|
hij staart
|
hij staarde
|
hij heeft gestaard
|
hij had gestaard
|
we staren
|
we staarden
|
we hebben gestaard
|
we hadden gestaard
|
jullie staren
|
jullie staarden
|
jullie hebben gestaard
|
jullie hadden gestaard
|
ze staren
|
ze staarden
|
ze hebben gestaard
|
ze hadden gestaard
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal staren
|
ik zou staren
|
ik zal hebben gestaard
|
ik zou hebben gestaard
|
je zult staren
|
je zou staren
|
je zult hebben gestaard
|
je zou hebben gestaard
|
hij zal staren
|
hij zou staren
|
hij zal hebben gestaard
|
hij zou hebben gestaard
|
we zullen staren
|
we zouden staren
|
we zullen hebben gestaard
|
we zouden hebben gestaard
|
jullie zullen staren
|
jullie zouden staren
|
jullie zullen hebben gestaard
|
jullie zouden hebben gestaard
|
ze zullen staren
|
ze zouden staren
|
ze zullen hebben gestaard
|
ze zouden hebben gestaard
|
stellen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik stel
|
ik stelde
|
ik heb gesteld
|
ik had gesteld
|
je stelt
|
je stelde
|
je hebt gesteld
|
je had gesteld
|
hij stelt
|
hij stelde
|
hij heeft gesteld
|
hij had gesteld
|
we stellen
|
we stelden
|
we hebben gesteld
|
we hadden gesteld
|
jullie stellen
|
jullie stelden
|
jullie hebben gesteld
|
jullie hadden gesteld
|
ze stellen
|
ze stelden
|
ze hebben gesteld
|
ze hadden gesteld
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal stellen
|
ik zou stellen
|
ik zal hebben gesteld
|
ik zou hebben gesteld
|
je zult stellen
|
je zou stellen
|
je zult hebben gesteld
|
je zou hebben gesteld
|
hij zal stellen
|
hij zou stellen
|
hij zal hebben gesteld
|
hij zou hebben gesteld
|
we zullen stellen
|
we zouden stellen
|
we zullen hebben gesteld
|
we zouden hebben gesteld
|
jullie zullen stellen
|
jullie zouden stellen
|
jullie zullen hebben gesteld
|
jullie zouden hebben gesteld
|
ze zullen stellen
|
ze zouden stellen
|
ze zullen hebben gesteld
|
ze zouden hebben gesteld
|
sterven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik sterf
|
ik stierf
|
ik ben gestorven
|
ik was gestorven
|
je sterft
|
je stierf
|
je bent gestorven
|
je was gestorven
|
hij sterft
|
hij stierf
|
hij is gestorven
|
hij was gestorven
|
we sterven
|
we stierven
|
we zijn gestorven
|
we waren gestorven
|
jullie sterven
|
jullie stierven
|
jullie zijn gestorven
|
jullie waren gestorven
|
ze sterven
|
ze stierven
|
ze zijn gestorven
|
ze waren gestorven
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal sterven
|
ik zou sterven
|
ik zal zijn gestorven
|
ik zou zijn gestorven
|
je zult sterven
|
je zou sterven
|
je zult zijn gestorven
|
je zou zijn gestorven
|
hij zal sterven
|
hij zou sterven
|
hij zal zijn gestorven
|
hij zou zijn gestorven
|
we zullen sterven
|
we zouden sterven
|
we zullen zijn gestorven
|
we zouden zijn gestorven
|
jullie zullen sterven
|
jullie zouden sterven
|
jullie zullen zijn gestorven
|
jullie zouden zijn gestorven
|
ze zullen sterven
|
ze zouden sterven
|
ze zullen zijn gestorven
|
ze zouden zijn gestorven
|
sturen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik stuur
|
ik stuurde
|
ik heb gestuurd
|
ik had gestuurd
|
je stuurt
|
je stuurde
|
je hebt gestuurd
|
je had gestuurd
|
hij stuurt
|
hij stuurde
|
hij heeft gestuurd
|
hij had gestuurd
|
we sturen
|
we stuurden
|
we hebben gestuurd
|
we hadden gestuurd
|
jullie sturen
|
jullie stuurden
|
jullie hebben gestuurd
|
jullie hadden gestuurd
|
ze sturen
|
ze stuurden
|
ze hebben gestuurd
|
ze hadden gestuurd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal sturen
|
ik zou sturen
|
ik zal hebben gestuurd
|
ik zou hebben gestuurd
|
je zult sturen
|
je zou sturen
|
je zult hebben gestuurd
|
je zou hebben gestuurd
|
hij zal sturen
|
hij zou sturen
|
hij zal hebben gestuurd
|
hij zou hebben gestuurd
|
we zullen sturen
|
we zouden sturen
|
we zullen hebben gestuurd
|
we zouden hebben gestuurd
|
jullie zullen sturen
|
jullie zouden sturen
|
jullie zullen hebben gestuurd
|
jullie zouden hebben gestuurd
|
ze zullen sturen
|
ze zouden sturen
|
ze zullen hebben gestuurd
|
ze zouden hebben gestuurd
|
terugkomen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kom terug
|
ik kwam terug
|
ik ben teruggekomen
|
ik was teruggekomen
|
je komt terug
|
je kwam terug
|
je bent teruggekomen
|
je was teruggekomen
|
hij komt terug
|
hij kwam terug
|
hij is teruggekomen
|
hij was teruggekomen
|
we komen terug
|
we kwamen terug
|
we zijn teruggekomen
|
we waren teruggekomen
|
jullie komen terug
|
jullie kwamen terug
|
jullie zijn teruggekomen
|
jullie waren teruggekomen
|
ze komen terug
|
ze kwamen terug
|
ze zijn teruggekomen
|
ze waren teruggekomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal terugkomen
|
ik zou terugkomen
|
ik zal zijn teruggekomen
|
ik zou zijn teruggekomen
|
je zult terugkomen
|
je zou terugkomen
|
je zult zijn teruggekomen
|
je zou zijn teruggekomen
|
hij zal terugkomen
|
hij zou terugkomen
|
hij zal zijn teruggekomen
|
hij zou zijn teruggekomen
|
we zullen terugkomen
|
we zouden terugkomen
|
we zullen zijn teruggekomen
|
we zouden zijn teruggekomen
|
jullie zullen terugkomen
|
jullie zouden terugkomen
|
jullie zullen zijn teruggekomen
|
jullie zouden zijn teruggekomen
|
ze zullen terugkomen
|
ze zouden terugkomen
|
ze zullen zijn teruggekomen
|
ze zouden zijn teruggekomen
|
trekken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik trek
|
ik trok
|
ik ben getrokken
|
ik was getrokken
|
je trekt
|
je trok
|
je bent getrokken
|
je was getrokken
|
hij trekt
|
hij trok
|
hij is getrokken
|
hij was getrokken
|
we trekken
|
we trokken
|
we zijn getrokken
|
we waren getrokken
|
jullie trekken
|
jullie trokken
|
jullie zijn getrokken
|
jullie waren getrokken
|
ze trekken
|
ze trokken
|
ze zijn getrokken
|
ze waren getrokken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal trekken
|
ik zou trekken
|
ik zal zijn getrokken
|
ik zou zijn getrokken
|
je zult trekken
|
je zou trekken
|
je zult zijn getrokken
|
je zou zijn getrokken
|
hij zal trekken
|
hij zou trekken
|
hij zal zijn getrokken
|
hij zou zijn getrokken
|
we zullen trekken
|
we zouden trekken
|
we zullen zijn getrokken
|
we zouden zijn getrokken
|
jullie zullen trekken
|
jullie zouden trekken
|
jullie zullen zijn getrokken
|
jullie zouden zijn getrokken
|
ze zullen trekken
|
ze zouden trekken
|
ze zullen zijn getrokken
|
ze zouden zijn getrokken
|
trouwen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik trouw
|
ik trouwde
|
ik ben getrouwd
|
ik was getrouwd
|
je trouwt
|
je trouwde
|
je bent getrouwd
|
je was getrouwd
|
hij trouwt
|
hij trouwde
|
hij is getrouwd
|
hij was getrouwd
|
we trouwen
|
we trouwden
|
we zijn getrouwd
|
we waren getrouwd
|
jullie trouwen
|
jullie trouwden
|
jullie zijn getrouwd
|
jullie waren getrouwd
|
ze trouwen
|
ze trouwden
|
ze zijn getrouwd
|
ze waren getrouwd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal trouwen
|
ik zou trouwen
|
ik zal zijn getrouwd
|
ik zou zijn getrouwd
|
je zult trouwen
|
je zou trouwen
|
je zult zijn getrouwd
|
je zou zijn getrouwd
|
hij zal trouwen
|
hij zou trouwen
|
hij zal zijn getrouwd
|
hij zou zijn getrouwd
|
we zullen trouwen
|
we zouden trouwen
|
we zullen zijn getrouwd
|
we zouden zijn getrouwd
|
jullie zullen trouwen
|
jullie zouden trouwen
|
jullie zullen zijn getrouwd
|
jullie zouden zijn getrouwd
|
ze zullen trouwen
|
ze zouden trouwen
|
ze zullen zijn getrouwd
|
ze zouden zijn getrouwd
|
uitleggen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik leg uit
|
ik legde uit
|
ik heb uitgelegd
|
ik had uitgelegd
|
je legt uit
|
je legde uit
|
je hebt uitgelegd
|
je had uitgelegd
|
hij legt uit
|
hij legde uit
|
hij heeft uitgelegd
|
hij had uitgelegd
|
we leggen uit
|
we legden uit
|
we hebben uitgelegd
|
we hadden uitgelegd
|
jullie leggen uit
|
jullie legden uit
|
jullie hebben uitgelegd
|
jullie hadden uitgelegd
|
ze leggen uit
|
ze legden uit
|
ze hebben uitgelegd
|
ze hadden uitgelegd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal uitleggen
|
ik zou uitleggen
|
ik zal hebben uitgelegd
|
ik zou hebben uitgelegd
|
je zult uitleggen
|
je zou uitleggen
|
je zult hebben uitgelegd
|
je zou hebben uitgelegd
|
hij zal uitleggen
|
hij zou uitleggen
|
hij zal hebben uitgelegd
|
hij zou hebben uitgelegd
|
we zullen uitleggen
|
we zouden uitleggen
|
we zullen hebben uitgelegd
|
we zouden hebben uitgelegd
|
jullie zullen uitleggen
|
jullie zouden uitleggen
|
jullie zullen hebben uitgelegd
|
jullie zouden hebben uitgelegd
|
ze zullen uitleggen
|
ze zouden uitleggen
|
ze zullen hebben uitgelegd
|
ze zouden hebben uitgelegd
|
vallen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik val
|
ik viel
|
ik ben gevallen
|
ik was gevallen
|
je valt
|
je viel
|
je bent gevallen
|
je was gevallen
|
hij valt
|
hij viel
|
hij is gevallen
|
hij was gevallen
|
we vallen
|
we vielen
|
we zijn gevallen
|
we waren gevallen
|
jullie vallen
|
jullie vielen
|
jullie zijn gevallen
|
jullie waren gevallen
|
ze vallen
|
ze vielen
|
ze zijn gevallen
|
ze waren gevallen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vallen
|
ik zou vallen
|
ik zal zijn gevallen
|
ik zou zijn gevallen
|
je zult vallen
|
je zou vallen
|
je zult zijn gevallen
|
je zou zijn gevallen
|
hij zal vallen
|
hij zou vallen
|
hij zal zijn gevallen
|
hij zou zijn gevallen
|
we zullen vallen
|
we zouden vallen
|
we zullen zijn gevallen
|
we zouden zijn gevallen
|
jullie zullen vallen
|
jullie zouden vallen
|
jullie zullen zijn gevallen
|
jullie zouden zijn gevallen
|
ze zullen vallen
|
ze zouden vallen
|
ze zullen zijn gevallen
|
ze zouden zijn gevallen
|
vangen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vang
|
ik ving
|
ik heb gevangen
|
ik had gevangen
|
je vangt
|
je ving
|
je hebt gevangen
|
je had gevangen
|
hij vangt
|
hij ving
|
hij heeft gevangen
|
hij had gevangen
|
we vangen
|
we vingen
|
we hebben gevangen
|
we hadden gevangen
|
jullie vangen
|
jullie vingen
|
jullie hebben gevangen
|
jullie hadden gevangen
|
ze vangen
|
ze vingen
|
ze hebben gevangen
|
ze hadden gevangen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vangen
|
ik zou vangen
|
ik zal hebben gevangen
|
ik zou hebben gevangen
|
je zult vangen
|
je zou vangen
|
je zult hebben gevangen
|
je zou hebben gevangen
|
hij zal vangen
|
hij zou vangen
|
hij zal hebben gevangen
|
hij zou hebben gevangen
|
we zullen vangen
|
we zouden vangen
|
we zullen hebben gevangen
|
we zouden hebben gevangen
|
jullie zullen vangen
|
jullie zouden vangen
|
jullie zullen hebben gevangen
|
jullie zouden hebben gevangen
|
ze zullen vangen
|
ze zouden vangen
|
ze zullen hebben gevangen
|
ze zouden hebben gevangen
|
veranderen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik verander
|
ik veranderde
|
ik heb veranderd
|
ik had veranderd
|
je verandert
|
je veranderde
|
je hebt veranderd
|
je had veranderd
|
hij verandert
|
hij veranderde
|
hij heeft veranderd
|
hij had veranderd
|
we veranderen
|
we veranderden
|
we hebben veranderd
|
we hadden veranderd
|
jullie veranderen
|
jullie veranderden
|
jullie hebben veranderd
|
jullie hadden veranderd
|
ze veranderen
|
ze veranderden
|
ze hebben veranderd
|
ze hadden veranderd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal veranderen
|
ik zou veranderen
|
ik zal hebben veranderd
|
ik zou hebben veranderd
|
je zult veranderen
|
je zou veranderen
|
je zult hebben veranderd
|
je zou hebben veranderd
|
hij zal veranderen
|
hij zou veranderen
|
hij zal hebben veranderd
|
hij zou hebben veranderd
|
we zullen veranderen
|
we zouden veranderen
|
we zullen hebben veranderd
|
we zouden hebben veranderd
|
jullie zullen veranderen
|
jullie zouden veranderen
|
jullie zullen hebben veranderd
|
jullie zouden hebben veranderd
|
ze zullen veranderen
|
ze zouden veranderen
|
ze zullen hebben veranderd
|
ze zouden hebben veranderd
|
verdienen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik verdien
|
ik verdiende
|
ik heb verdiend
|
ik had verdiend
|
je verdient
|
je verdiende
|
je hebt verdiend
|
je had verdiend
|
hij verdient
|
hij verdiende
|
hij heeft verdiend
|
hij had verdiend
|
we verdienen
|
we verdienden
|
we hebben verdiend
|
we hadden verdiend
|
jullie verdienen
|
jullie verdienden
|
jullie hebben verdiend
|
jullie hadden verdiend
|
ze verdienen
|
ze verdienden
|
ze hebben verdiend
|
ze hadden verdiend
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal verdienen
|
ik zou verdienen
|
ik zal hebben verdiend
|
ik zou hebben verdiend
|
je zult verdienen
|
je zou verdienen
|
je zult hebben verdiend
|
je zou hebben verdiend
|
hij zal verdienen
|
hij zou verdienen
|
hij zal hebben verdiend
|
hij zou hebben verdiend
|
we zullen verdienen
|
we zouden verdienen
|
we zullen hebben verdiend
|
we zouden hebben verdiend
|
jullie zullen verdienen
|
jullie zouden verdienen
|
jullie zullen hebben verdiend
|
jullie zouden hebben verdiend
|
ze zullen verdienen
|
ze zouden verdienen
|
ze zullen hebben verdiend
|
ze zouden hebben verdiend
|
vergeten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vergeet
|
ik vergat
|
ik heb vergeten
|
ik had vergeten
|
je vergeet
|
je vergat
|
je hebt vergeten
|
je had vergeten
|
hij vergeet
|
hij vergat
|
hij heeft vergeten
|
hij had vergeten
|
we vergeten
|
we vergaten
|
we hebben vergeten
|
we hadden vergeten
|
jullie vergeten
|
jullie vergaten
|
jullie hebben vergeten
|
jullie hadden vergeten
|
ze vergeten
|
ze vergaten
|
ze hebben vergeten
|
ze hadden vergeten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vergeten
|
ik zou vergeten
|
ik zal hebben vergeten
|
ik zou hebben vergeten
|
je zult vergeten
|
je zou vergeten
|
je zult hebben vergeten
|
je zou hebben vergeten
|
hij zal vergeten
|
hij zou vergeten
|
hij zal hebben vergeten
|
hij zou hebben vergeten
|
we zullen vergeten
|
we zouden vergeten
|
we zullen hebben vergeten
|
we zouden hebben vergeten
|
jullie zullen vergeten
|
jullie zouden vergeten
|
jullie zullen hebben vergeten
|
jullie zouden hebben vergeten
|
ze zullen vergeten
|
ze zouden vergeten
|
ze zullen hebben vergeten
|
ze zouden hebben vergeten
|
vergeven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vergeef
|
ik vergaf
|
ik heb vergeven
|
ik had vergeven
|
je vergeeft
|
je vergaf
|
je hebt vergeven
|
je had vergeven
|
hij vergeeft
|
hij vergaf
|
hij heeft vergeven
|
hij had vergeven
|
we vergeven
|
we vergaven
|
we hebben vergeven
|
we hadden vergeven
|
jullie vergeven
|
jullie vergaven
|
jullie hebben vergeven
|
jullie hadden vergeven
|
ze vergeven
|
ze vergaven
|
ze hebben vergeven
|
ze hadden vergeven
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vergeven
|
ik zou vergeven
|
ik zal hebben vergeven
|
ik zou hebben vergeven
|
je zult vergeven
|
je zou vergeven
|
je zult hebben vergeven
|
je zou hebben vergeven
|
hij zal vergeven
|
hij zou vergeven
|
hij zal hebben vergeven
|
hij zou hebben vergeven
|
we zullen vergeven
|
we zouden vergeven
|
we zullen hebben vergeven
|
we zouden hebben vergeven
|
jullie zullen vergeven
|
jullie zouden vergeven
|
jullie zullen hebben vergeven
|
jullie zouden hebben vergeven
|
ze zullen vergeven
|
ze zouden vergeven
|
ze zullen hebben vergeven
|
ze zouden hebben vergeven
|
verkopen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik verkoop
|
ik verkocht
|
ik heb verkocht
|
ik had verkocht
|
je verkoopt
|
je verkocht
|
je hebt verkocht
|
je had verkocht
|
hij verkoopt
|
hij verkocht
|
hij heeft verkocht
|
hij had verkocht
|
we verkopen
|
we verkochten
|
we hebben verkocht
|
we hadden verkocht
|
jullie verkopen
|
jullie verkochten
|
jullie hebben verkocht
|
jullie hadden verkocht
|
ze verkopen
|
ze verkochten
|
ze hebben verkocht
|
ze hadden verkocht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal verkopen
|
ik zou verkopen
|
ik zal hebben verkocht
|
ik zou hebben verkocht
|
je zult verkopen
|
je zou verkopen
|
je zult hebben verkocht
|
je zou hebben verkocht
|
hij zal verkopen
|
hij zou verkopen
|
hij zal hebben verkocht
|
hij zou hebben verkocht
|
we zullen verkopen
|
we zouden verkopen
|
we zullen hebben verkocht
|
we zouden hebben verkocht
|
jullie zullen verkopen
|
jullie zouden verkopen
|
jullie zullen hebben verkocht
|
jullie zouden hebben verkocht
|
ze zullen verkopen
|
ze zouden verkopen
|
ze zullen hebben verkocht
|
ze zouden hebben verkocht
|
verlangen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik verlang
|
ik verlangde
|
ik heb verlangd
|
ik had verlangd
|
je verlangt
|
je verlangde
|
je hebt verlangd
|
je had verlangd
|
hij verlangt
|
hij verlangde
|
hij heeft verlangd
|
hij had verlangd
|
we verlangen
|
we verlangden
|
we hebben verlangd
|
we hadden verlangd
|
jullie verlangen
|
jullie verlangden
|
jullie hebben verlangd
|
jullie hadden verlangd
|
ze verlangen
|
ze verlangden
|
ze hebben verlangd
|
ze hadden verlangd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal verlangen
|
ik zou verlangen
|
ik zal hebben verlangd
|
ik zou hebben verlangd
|
je zult verlangen
|
je zou verlangen
|
je zult hebben verlangd
|
je zou hebben verlangd
|
hij zal verlangen
|
hij zou verlangen
|
hij zal hebben verlangd
|
hij zou hebben verlangd
|
we zullen verlangen
|
we zouden verlangen
|
we zullen hebben verlangd
|
we zouden hebben verlangd
|
jullie zullen verlangen
|
jullie zouden verlangen
|
jullie zullen hebben verlangd
|
jullie zouden hebben verlangd
|
ze zullen verlangen
|
ze zouden verlangen
|
ze zullen hebben verlangd
|
ze zouden hebben verlangd
|
verlaten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik verlaat
|
ik verliet
|
ik heb verlaten
|
ik had verlaten
|
je verlaat
|
je verliet
|
je hebt verlaten
|
je had verlaten
|
hij verlaat
|
hij verliet
|
hij heeft verlaten
|
hij had verlaten
|
we verlaten
|
we verlieten
|
we hebben verlaten
|
we hadden verlaten
|
jullie verlaten
|
jullie verlieten
|
jullie hebben verlaten
|
jullie hadden verlaten
|
ze verlaten
|
ze verlieten
|
ze hebben verlaten
|
ze hadden verlaten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal verlaten
|
ik zou verlaten
|
ik zal hebben verlaten
|
ik zou hebben verlaten
|
je zult verlaten
|
je zou verlaten
|
je zult hebben verlaten
|
je zou hebben verlaten
|
hij zal verlaten
|
hij zou verlaten
|
hij zal hebben verlaten
|
hij zou hebben verlaten
|
we zullen verlaten
|
we zouden verlaten
|
we zullen hebben verlaten
|
we zouden hebben verlaten
|
jullie zullen verlaten
|
jullie zouden verlaten
|
jullie zullen hebben verlaten
|
jullie zouden hebben verlaten
|
ze zullen verlaten
|
ze zouden verlaten
|
ze zullen hebben verlaten
|
ze zouden hebben verlaten
|
verliezen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik verlies
|
ik verloor
|
ik heb verloren
|
ik had verloren
|
je verliest
|
je verloor
|
je hebt verloren
|
je had verloren
|
hij verliest
|
hij verloor
|
hij heeft verloren
|
hij had verloren
|
we verliezen
|
we verloren
|
we hebben verloren
|
we hadden verloren
|
jullie verliezen
|
jullie verloren
|
jullie hebben verloren
|
jullie hadden verloren
|
ze verliezen
|
ze verloren
|
ze hebben verloren
|
ze hadden verloren
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal verliezen
|
ik zou verliezen
|
ik zal hebben verloren
|
ik zou hebben verloren
|
je zult verliezen
|
je zou verliezen
|
je zult hebben verloren
|
je zou hebben verloren
|
hij zal verliezen
|
hij zou verliezen
|
hij zal hebben verloren
|
hij zou hebben verloren
|
we zullen verliezen
|
we zouden verliezen
|
we zullen hebben verloren
|
we zouden hebben verloren
|
jullie zullen verliezen
|
jullie zouden verliezen
|
jullie zullen hebben verloren
|
jullie zouden hebben verloren
|
ze zullen verliezen
|
ze zouden verliezen
|
ze zullen hebben verloren
|
ze zouden hebben verloren
|
vertellen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vertel
|
ik vertelde
|
ik heb verteld
|
ik had verteld
|
je vertelt
|
je vertelde
|
je hebt verteld
|
je had verteld
|
hij vertelt
|
hij vertelde
|
hij heeft verteld
|
hij had verteld
|
we vertellen
|
we vertelden
|
we hebben verteld
|
we hadden verteld
|
jullie vertellen
|
jullie vertelden
|
jullie hebben verteld
|
jullie hadden verteld
|
ze vertellen
|
ze vertelden
|
ze hebben verteld
|
ze hadden verteld
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vertellen
|
ik zou vertellen
|
ik zal hebben verteld
|
ik zou hebben verteld
|
je zult vertellen
|
je zou vertellen
|
je zult hebben verteld
|
je zou hebben verteld
|
hij zal vertellen
|
hij zou vertellen
|
hij zal hebben verteld
|
hij zou hebben verteld
|
we zullen vertellen
|
we zouden vertellen
|
we zullen hebben verteld
|
we zouden hebben verteld
|
jullie zullen vertellen
|
jullie zouden vertellen
|
jullie zullen hebben verteld
|
jullie zouden hebben verteld
|
ze zullen vertellen
|
ze zouden vertellen
|
ze zullen hebben verteld
|
ze zouden hebben verteld
|
vertrekken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vertrek
|
ik vertrok
|
ik ben vertrokken
|
ik was vertrokken
|
je vertrekt
|
je vertrok
|
je bent vertrokken
|
je was vertrokken
|
hij vertrekt
|
hij vertrok
|
hij is vertrokken
|
hij was vertrokken
|
we vertrekken
|
we vertrokken
|
we zijn vertrokken
|
we waren vertrokken
|
jullie vertrekken
|
jullie vertrokken
|
jullie zijn vertrokken
|
jullie waren vertrokken
|
ze vertrekken
|
ze vertrokken
|
ze zijn vertrokken
|
ze waren vertrokken
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vertrekken
|
ik zou vertrekken
|
ik zal zijn vertrokken
|
ik zou zijn vertrokken
|
je zult vertrekken
|
je zou vertrekken
|
je zult zijn vertrokken
|
je zou zijn vertrokken
|
hij zal vertrekken
|
hij zou vertrekken
|
hij zal zijn vertrokken
|
hij zou zijn vertrokken
|
we zullen vertrekken
|
we zouden vertrekken
|
we zullen zijn vertrokken
|
we zouden zijn vertrokken
|
jullie zullen vertrekken
|
jullie zouden vertrekken
|
jullie zullen zijn vertrokken
|
jullie zouden zijn vertrokken
|
ze zullen vertrekken
|
ze zouden vertrekken
|
ze zullen zijn vertrokken
|
ze zouden zijn vertrokken
|
vertalen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vertaal
|
ik vertaalde
|
ik heb vertaald
|
ik had vertaald
|
je vertaalt
|
je vertaalde
|
je hebt vertaald
|
je had vertaald
|
hij vertaalt
|
hij vertaalde
|
hij heeft vertaald
|
hij had vertaald
|
we vertalen
|
we vertaalden
|
we hebben vertaald
|
we hadden vertaald
|
jullie vertalen
|
jullie vertaalden
|
jullie hebben vertaald
|
jullie hadden vertaald
|
ze vertalen
|
ze vertaalden
|
ze hebben vertaald
|
ze hadden vertaald
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vertalen
|
ik zou vertalen
|
ik zal hebben vertaald
|
ik zou hebben vertaald
|
je zult vertalen
|
je zou vertalen
|
je zult hebben vertaald
|
je zou hebben vertaald
|
hij zal vertalen
|
hij zou vertalen
|
hij zal hebben vertaald
|
hij zou hebben vertaald
|
we zullen vertalen
|
we zouden vertalen
|
we zullen hebben vertaald
|
we zouden hebben vertaald
|
jullie zullen vertalen
|
jullie zouden vertalen
|
jullie zullen hebben vertaald
|
jullie zouden hebben vertaald
|
ze zullen vertalen
|
ze zouden vertalen
|
ze zullen hebben vertaald
|
ze zouden hebben vertaald
|
vertrouwen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vertrouw
|
ik vertrouwde
|
ik heb vertrouwd
|
ik had vertrouwd
|
je vertrouwt
|
je vertrouwde
|
je hebt vertrouwd
|
je had vertrouwd
|
hij vertrouwt
|
hij vertrouwde
|
hij heeft vertrouwd
|
hij had vertrouwd
|
we vertrouwen
|
we vertrouwden
|
we hebben vertrouwd
|
we hadden vertrouwd
|
jullie vertrouwen
|
jullie vertrouwden
|
jullie hebben vertrouwd
|
jullie hadden vertrouwd
|
ze vertrouwen
|
ze vertrouwden
|
ze hebben vertrouwd
|
ze hadden vertrouwd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vertrouwen
|
ik zou vertrouwen
|
ik zal hebben vertrouwd
|
ik zou hebben vertrouwd
|
je zult vertrouwen
|
je zou vertrouwen
|
je zult hebben vertrouwd
|
je zou hebben vertrouwd
|
hij zal vertrouwen
|
hij zou vertrouwen
|
hij zal hebben vertrouwd
|
hij zou hebben vertrouwd
|
we zullen vertrouwen
|
we zouden vertrouwen
|
we zullen hebben vertrouwd
|
we zouden hebben vertrouwd
|
jullie zullen vertrouwen
|
jullie zouden vertrouwen
|
jullie zullen hebben vertrouwd
|
jullie zouden hebben vertrouwd
|
ze zullen vertrouwen
|
ze zouden vertrouwen
|
ze zullen hebben vertrouwd
|
ze zouden hebben vertrouwd
|
vinden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vind
|
ik vond
|
ik heb gevonden
|
ik had gevonden
|
je vindt
|
je vond
|
je hebt gevonden
|
je had gevonden
|
hij vindt
|
hij vond
|
hij heeft gevonden
|
hij had gevonden
|
we vinden
|
we vonden
|
we hebben gevonden
|
we hadden gevonden
|
jullie vinden
|
jullie vonden
|
jullie hebben gevonden
|
jullie hadden gevonden
|
ze vinden
|
ze vonden
|
ze hebben gevonden
|
ze hadden gevonden
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vinden
|
ik zou vinden
|
ik zal hebben gevonden
|
ik zou hebben gevonden
|
je zult vinden
|
je zou vinden
|
je zult hebben gevonden
|
je zou hebben gevonden
|
hij zal vinden
|
hij zou vinden
|
hij zal hebben gevonden
|
hij zou hebben gevonden
|
we zullen vinden
|
we zouden vinden
|
we zullen hebben gevonden
|
we zouden hebben gevonden
|
jullie zullen vinden
|
jullie zouden vinden
|
jullie zullen hebben gevonden
|
jullie zouden hebben gevonden
|
ze zullen vinden
|
ze zouden vinden
|
ze zullen hebben gevonden
|
ze zouden hebben gevonden
|
vliegen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vlieg
|
ik vloog
|
ik heb gevlogen
|
ik had gevlogen
|
je vliegt
|
je vloog
|
je hebt gevlogen
|
je had gevlogen
|
hij vliegt
|
hij vloog
|
hij heeft gevlogen
|
hij had gevlogen
|
we vliegen
|
we vlogen
|
we hebben gevlogen
|
we hadden gevlogen
|
jullie vliegen
|
jullie vlogen
|
jullie hebben gevlogen
|
jullie hadden gevlogen
|
ze vliegen
|
ze vlogen
|
ze hebben gevlogen
|
ze hadden gevlogen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vliegen
|
ik zou vliegen
|
ik zal hebben gevlogen
|
ik zou hebben gevlogen
|
je zult vliegen
|
je zou vliegen
|
je zult hebben gevlogen
|
je zou hebben gevlogen
|
hij zal vliegen
|
hij zou vliegen
|
hij zal hebben gevlogen
|
hij zou hebben gevlogen
|
we zullen vliegen
|
we zouden vliegen
|
we zullen hebben gevlogen
|
we zouden hebben gevlogen
|
jullie zullen vliegen
|
jullie zouden vliegen
|
jullie zullen hebben gevlogen
|
jullie zouden hebben gevlogen
|
ze zullen vliegen
|
ze zouden vliegen
|
ze zullen hebben gevlogen
|
ze zouden hebben gevlogen
|
voorkomen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik voorkom
|
ik voorkwam
|
ik heb voorkomen
|
ik had voorkomen
|
je voorkomt
|
je voorkwam
|
je hebt voorkomen
|
je had voorkomen
|
hij voorkomt
|
hij voorkwam
|
hij heeft voorkomen
|
hij had voorkomen
|
we voorkomen
|
we voorkwamen
|
we hebben voorkomen
|
we hadden voorkomen
|
jullie voorkomen
|
jullie voorkwamen
|
jullie hebben voorkomen
|
jullie hadden voorkomen
|
ze voorkomen
|
ze voorkwamen
|
ze hebben voorkomen
|
ze hadden voorkomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal voorkomen
|
ik zou voorkomen
|
ik zal hebben voorkomen
|
ik zou hebben voorkomen
|
je zult voorkomen
|
je zou voorkomen
|
je zult hebben voorkomen
|
je zou hebben voorkomen
|
hij zal voorkomen
|
hij zou voorkomen
|
hij zal hebben voorkomen
|
hij zou hebben voorkomen
|
we zullen voorkomen
|
we zouden voorkomen
|
we zullen hebben voorkomen
|
we zouden hebben voorkomen
|
jullie zullen voorkomen
|
jullie zouden voorkomen
|
jullie zullen hebben voorkomen
|
jullie zouden hebben voorkomen
|
ze zullen voorkomen
|
ze zouden voorkomen
|
ze zullen hebben voorkomen
|
ze zouden hebben voorkomen
|
voorkomen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik kom voor
|
ik kwam voor
|
ik ben voorgekomen
|
ik was voorgekomen
|
je komt voor
|
je kwam voor
|
je bent voorgekomen
|
je was voorgekomen
|
hij komt voor
|
hij kwam voor
|
hij is voorgekomen
|
hij was voorgekomen
|
we komen voor
|
we kwamen voor
|
we zijn voorgekomen
|
we waren voorgekomen
|
jullie komen voor
|
jullie kwamen voor
|
jullie zijn voorgekomen
|
jullie waren voorgekomen
|
ze komen voor
|
ze kwamen voor
|
ze zijn voorgekomen
|
ze waren voorgekomen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal voorkomen
|
ik zou voorkomen
|
ik zal zijn voorgekomen
|
ik zou zijn voorgekomen
|
je zult voorkomen
|
je zou voorkomen
|
je zult zijn voorgekomen
|
je zou zijn voorgekomen
|
hij zal voorkomen
|
hij zou voorkomen
|
hij zal zijn voorgekomen
|
hij zou zijn voorgekomen
|
we zullen voorkomen
|
we zouden voorkomen
|
we zullen zijn voorgekomen
|
we zouden zijn voorgekomen
|
jullie zullen voorkomen
|
jullie zouden voorkomen
|
jullie zullen zijn voorgekomen
|
jullie zouden zijn voorgekomen
|
ze zullen voorkomen
|
ze zouden voorkomen
|
ze zullen zijn voorgekomen
|
ze zouden zijn voorgekomen
|
voorstellen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik stel voor
|
ik stelde voor
|
ik heb voorgesteld
|
ik had voorgesteld
|
je stelt voor
|
je stelde voor
|
je hebt voorgesteld
|
je had voorgesteld
|
hij stelt voor
|
hij stelde voor
|
hij heeft voorgesteld
|
hij had voorgesteld
|
we stellen voor
|
we stelden voor
|
we hebben voorgesteld
|
we hadden voorgesteld
|
jullie stellen voor
|
jullie stelden voor
|
jullie hebben voorgesteld
|
jullie hadden voorgesteld
|
ze stellen voor
|
ze stelden voor
|
ze hebben voorgesteld
|
ze hadden voorgesteld
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal voorstellen
|
ik zou voorstellen
|
ik zal hebben voorgesteld
|
ik zou hebben voorgesteld
|
je zult voorstellen
|
je zou voorstellen
|
je zult hebben voorgesteld
|
je zou hebben voorgesteld
|
hij zal voorstellen
|
hij zou voorstellen
|
hij zal hebben voorgesteld
|
hij zou hebben voorgesteld
|
we zullen voorstellen
|
we zouden voorstellen
|
we zullen hebben voorgesteld
|
we zouden hebben voorgesteld
|
jullie zullen voorstellen
|
jullie zouden voorstellen
|
jullie zullen hebben voorgesteld
|
jullie zouden hebben voorgesteld
|
ze zullen voorstellen
|
ze zouden voorstellen
|
ze zullen hebben voorgesteld
|
ze zouden hebben voorgesteld
|
vormen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vorm
|
ik vormde
|
ik heb gevormd
|
ik had gevormd
|
je vormt
|
je vormde
|
je hebt gevormd
|
je had gevormd
|
hij vormt
|
hij vormde
|
hij heeft gevormd
|
hij had gevormd
|
we vormen
|
we vormden
|
we hebben gevormd
|
we hadden gevormd
|
jullie vormen
|
jullie vormden
|
jullie hebben gevormd
|
jullie hadden gevormd
|
ze vormen
|
ze vormden
|
ze hebben gevormd
|
ze hadden gevormd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vormen
|
ik zou vormen
|
ik zal hebben gevormd
|
ik zou hebben gevormd
|
je zult vormen
|
je zou vormen
|
je zult hebben gevormd
|
je zou hebben gevormd
|
hij zal vormen
|
hij zou vormen
|
hij zal hebben gevormd
|
hij zou hebben gevormd
|
we zullen vormen
|
we zouden vormen
|
we zullen hebben gevormd
|
we zouden hebben gevormd
|
jullie zullen vormen
|
jullie zouden vormen
|
jullie zullen hebben gevormd
|
jullie zouden hebben gevormd
|
ze zullen vormen
|
ze zouden vormen
|
ze zullen hebben gevormd
|
ze zouden hebben gevormd
|
vallen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik val
|
ik viel
|
ik ben gevallen
|
ik was gevallen
|
je valt
|
je viel
|
je bent gevallen
|
je was gevallen
|
hij valt
|
hij viel
|
hij is gevallen
|
hij was gevallen
|
we vallen
|
we vielen
|
we zijn gevallen
|
we waren gevallen
|
jullie vallen
|
jullie vielen
|
jullie zijn gevallen
|
jullie waren gevallen
|
ze vallen
|
ze vielen
|
ze zijn gevallen
|
ze waren gevallen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vallen
|
ik zou vallen
|
ik zal zijn gevallen
|
ik zou zijn gevallen
|
je zult vallen
|
je zou vallen
|
je zult zijn gevallen
|
je zou zijn gevallen
|
hij zal vallen
|
hij zou vallen
|
hij zal zijn gevallen
|
hij zou zijn gevallen
|
we zullen vallen
|
we zouden vallen
|
we zullen zijn gevallen
|
we zouden zijn gevallen
|
jullie zullen vallen
|
jullie zouden vallen
|
jullie zullen zijn gevallen
|
jullie zouden zijn gevallen
|
ze zullen vallen
|
ze zouden vallen
|
ze zullen zijn gevallen
|
ze zouden zijn gevallen
|
vragen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik vraag
|
ik vroeg
|
ik heb gevraagd
|
ik had gevraagd
|
je vraagt
|
je vroeg
|
je hebt gevraagd
|
je had gevraagd
|
hij vraagt
|
hij vroeg
|
hij heeft gevraagd
|
hij had gevraagd
|
we vragen
|
we vroegen
|
we hebben gevraagd
|
we hadden gevraagd
|
jullie vragen
|
jullie vroegen
|
jullie hebben gevraagd
|
jullie hadden gevraagd
|
ze vragen
|
ze vroegen
|
ze hebben gevraagd
|
ze hadden gevraagd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal vragen
|
ik zou vragen
|
ik zal hebben gevraagd
|
ik zou hebben gevraagd
|
je zult vragen
|
je zou vragen
|
je zult hebben gevraagd
|
je zou hebben gevraagd
|
hij zal vragen
|
hij zou vragen
|
hij zal hebben gevraagd
|
hij zou hebben gevraagd
|
we zullen vragen
|
we zouden vragen
|
we zullen hebben gevraagd
|
we zouden hebben gevraagd
|
jullie zullen vragen
|
jullie zouden vragen
|
jullie zullen hebben gevraagd
|
jullie zouden hebben gevraagd
|
ze zullen vragen
|
ze zouden vragen
|
ze zullen hebben gevraagd
|
ze zouden hebben gevraagd
|
wachten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik wacht
|
ik wachtte
|
ik heb gewacht
|
ik had gewacht
|
je wacht
|
je wachtte
|
je hebt gewacht
|
je had gewacht
|
hij wacht
|
hij wachtte
|
hij heeft gewacht
|
hij had gewacht
|
we wachten
|
we wachtten
|
we hebben gewacht
|
we hadden gewacht
|
jullie wachten
|
jullie wachtten
|
jullie hebben gewacht
|
jullie hadden gewacht
|
ze wachten
|
ze wachtten
|
ze hebben gewacht
|
ze hadden gewacht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal wachten
|
ik zou wachten
|
ik zal hebben gewacht
|
ik zou hebben gewacht
|
je zult wachten
|
je zou wachten
|
je zult hebben gewacht
|
je zou hebben gewacht
|
hij zal wachten
|
hij zou wachten
|
hij zal hebben gewacht
|
hij zou hebben gewacht
|
we zullen wachten
|
we zouden wachten
|
we zullen hebben gewacht
|
we zouden hebben gewacht
|
jullie zullen wachten
|
jullie zouden wachten
|
jullie zullen hebben gewacht
|
jullie zouden hebben gewacht
|
ze zullen wachten
|
ze zouden wachten
|
ze zullen hebben gewacht
|
ze zouden hebben gewacht
|
wandelen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik wandel
|
ik wandelde
|
ik heb gewandeld
|
ik had gewandeld
|
je wandelt
|
je wandelde
|
je hebt gewandeld
|
je had gewandeld
|
hij wandelt
|
hij wandelde
|
hij heeft gewandeld
|
hij had gewandeld
|
we wandelen
|
we wandelden
|
we hebben gewandeld
|
we hadden gewandeld
|
jullie wandelen
|
jullie wandelden
|
jullie hebben gewandeld
|
jullie hadden gewandeld
|
ze wandelen
|
ze wandelden
|
ze hebben gewandeld
|
ze hadden gewandeld
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal wandelen
|
ik zou wandelen
|
ik zal hebben gewandeld
|
ik zou hebben gewandeld
|
je zult wandelen
|
je zou wandelen
|
je zult hebben gewandeld
|
je zou hebben gewandeld
|
hij zal wandelen
|
hij zou wandelen
|
hij zal hebben gewandeld
|
hij zou hebben gewandeld
|
we zullen wandelen
|
we zouden wandelen
|
we zullen hebben gewandeld
|
we zouden hebben gewandeld
|
jullie zullen wandelen
|
jullie zouden wandelen
|
jullie zullen hebben gewandeld
|
jullie zouden hebben gewandeld
|
ze zullen wandelen
|
ze zouden wandelen
|
ze zullen hebben gewandeld
|
ze zouden hebben gewandeld
|
werken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik werk
|
ik werkte
|
ik heb gewerkt
|
ik had gewerkt
|
je werkt
|
je werkte
|
je hebt gewerkt
|
je had gewerkt
|
hij werkt
|
hij werkte
|
hij heeft gewerkt
|
hij had gewerkt
|
we werken
|
we werkten
|
we hebben gewerkt
|
we hadden gewerkt
|
jullie werken
|
jullie werkten
|
jullie hebben gewerkt
|
jullie hadden gewerkt
|
ze werken
|
ze werkten
|
ze hebben gewerkt
|
ze hadden gewerkt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal werken
|
ik zou werken
|
ik zal hebben gewerkt
|
ik zou hebben gewerkt
|
je zult werken
|
je zou werken
|
je zult hebben gewerkt
|
je zou hebben gewerkt
|
hij zal werken
|
hij zou werken
|
hij zal hebben gewerkt
|
hij zou hebben gewerkt
|
we zullen werken
|
we zouden werken
|
we zullen hebben gewerkt
|
we zouden hebben gewerkt
|
jullie zullen werken
|
jullie zouden werken
|
jullie zullen hebben gewerkt
|
jullie zouden hebben gewerkt
|
ze zullen werken
|
ze zouden werken
|
ze zullen hebben gewerkt
|
ze zouden hebben gewerkt
|
weten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik weet
|
ik wist
|
ik heb geweten
|
ik had geweten
|
je weet
|
je wist
|
je hebt geweten
|
je had geweten
|
hij weet
|
hij wist
|
hij heeft geweten
|
hij had geweten
|
we weten
|
we wisten
|
we hebben geweten
|
we hadden geweten
|
jullie weten
|
jullie wisten
|
jullie hebben geweten
|
jullie hadden geweten
|
ze weten
|
ze wisten
|
ze hebben geweten
|
ze hadden geweten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal weten
|
ik zou weten
|
ik zal hebben geweten
|
ik zou hebben geweten
|
je zult weten
|
je zou weten
|
je zult hebben geweten
|
je zou hebben geweten
|
hij zal weten
|
hij zou weten
|
hij zal hebben geweten
|
hij zou hebben geweten
|
we zullen weten
|
we zouden weten
|
we zullen hebben geweten
|
we zouden hebben geweten
|
jullie zullen weten
|
jullie zouden weten
|
jullie zullen hebben geweten
|
jullie zouden hebben geweten
|
ze zullen weten
|
ze zouden weten
|
ze zullen hebben geweten
|
ze zouden hebben geweten
|
willen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik wil
|
ik wilde
|
ik heb gewild
|
ik had gewild
|
je wil
|
je wilde
|
je hebt gewild
|
je had gewild
|
hij wil
|
hij wilde
|
hij heeft gewild
|
hij had gewild
|
we willen
|
we wilden
|
we hebben gewild
|
we hadden gewild
|
jullie willen
|
jullie wilden
|
jullie hebben gewild
|
jullie hadden gewild
|
ze willen
|
ze wilden
|
ze hebben gewild
|
ze hadden gewild
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal willen
|
ik zou willen
|
ik zal hebben gewild
|
ik zou hebben gewild
|
je zult willen
|
je zou willen
|
je zult hebben gewild
|
je zou hebben gewild
|
hij zal willen
|
hij zou willen
|
hij zal hebben gewild
|
hij zou hebben gewild
|
we zullen willen
|
we zouden willen
|
we zullen hebben gewild
|
we zouden hebben gewild
|
jullie zullen willen
|
jullie zouden willen
|
jullie zullen hebben gewild
|
jullie zouden hebben gewild
|
ze zullen willen
|
ze zouden willen
|
ze zullen hebben gewild
|
ze zouden hebben gewild
|
worden
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik word
|
ik werd
|
ik ben geworden
|
ik was geworden
|
je wordt
|
je werd
|
je bent geworden
|
je was geworden
|
hij wordt
|
hij werd
|
hij is geworden
|
hij was geworden
|
we worden
|
we werden
|
we zijn geworden
|
we waren geworden
|
jullie worden
|
jullie werden
|
jullie zijn geworden
|
jullie waren geworden
|
ze worden
|
ze werden
|
ze zijn geworden
|
ze waren geworden
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal worden
|
ik zou worden
|
ik zal zijn geworden
|
ik zou zijn geworden
|
je zult worden
|
je zou worden
|
je zult zijn geworden
|
je zou zijn geworden
|
hij zal worden
|
hij zou worden
|
hij zal zijn geworden
|
hij zou zijn geworden
|
we zullen worden
|
we zouden worden
|
we zullen zijn geworden
|
we zouden zijn geworden
|
jullie zullen worden
|
jullie zouden worden
|
jullie zullen zijn geworden
|
jullie zouden zijn geworden
|
ze zullen worden
|
ze zouden worden
|
ze zullen zijn geworden
|
ze zouden zijn geworden
|
wonen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik woon
|
ik woonde
|
ik heb gewoond
|
ik had gewoond
|
je woont
|
je woonde
|
je hebt gewoond
|
je had gewoond
|
hij woont
|
hij woonde
|
hij heeft gewoond
|
hij had gewoond
|
we wonen
|
we woonden
|
we hebben gewoond
|
we hadden gewoond
|
jullie wonen
|
jullie woonden
|
jullie hebben gewoond
|
jullie hadden gewoond
|
ze wonen
|
ze woonden
|
ze hebben gewoond
|
ze hadden gewoond
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal wonen
|
ik zou wonen
|
ik zal hebben gewoond
|
ik zou hebben gewoond
|
je zult wonen
|
je zou wonen
|
je zult hebben gewoond
|
je zou hebben gewoond
|
hij zal wonen
|
hij zou wonen
|
hij zal hebben gewoond
|
hij zou hebben gewoond
|
we zullen wonen
|
we zouden wonen
|
we zullen hebben gewoond
|
we zouden hebben gewoond
|
jullie zullen wonen
|
jullie zouden wonen
|
jullie zullen hebben gewoond
|
jullie zouden hebben gewoond
|
ze zullen wonen
|
ze zouden wonen
|
ze zullen hebben gewoond
|
ze zouden hebben gewoond
|
zakken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zak
|
ik zakte
|
ik ben gezakt
|
ik was gezakt
|
je zakt
|
je zakte
|
je bent gezakt
|
je was gezakt
|
hij zakt
|
hij zakte
|
hij is gezakt
|
hij was gezakt
|
we zakken
|
we zakten
|
we zijn gezakt
|
we waren gezakt
|
jullie zakken
|
jullie zakten
|
jullie zijn gezakt
|
jullie waren gezakt
|
ze zakken
|
ze zakten
|
ze zijn gezakt
|
ze waren gezakt
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zakken
|
ik zou zakken
|
ik zal zijn gezakt
|
ik zou zijn gezakt
|
je zult zakken
|
je zou zakken
|
je zult zijn gezakt
|
je zou zijn gezakt
|
hij zal zakken
|
hij zou zakken
|
hij zal zijn gezakt
|
hij zou zijn gezakt
|
we zullen zakken
|
we zouden zakken
|
we zullen zijn gezakt
|
we zouden zijn gezakt
|
jullie zullen zakken
|
jullie zouden zakken
|
jullie zullen zijn gezakt
|
jullie zouden zijn gezakt
|
ze zullen zakken
|
ze zouden zakken
|
ze zullen zijn gezakt
|
ze zouden zijn gezakt
|
zeggen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zeg
|
ik zei
|
ik heb gezegd
|
ik had gezegd
|
je zegt
|
je zei
|
je hebt gezegd
|
je had gezegd
|
hij zegt
|
hij zei
|
hij heeft gezegd
|
hij had gezegd
|
we zeggen
|
we zeiden
|
we hebben gezegd
|
we hadden gezegd
|
jullie zeggen
|
jullie zeiden
|
jullie hebben gezegd
|
jullie hadden gezegd
|
ze zeggen
|
ze zeiden
|
ze hebben gezegd
|
ze hadden gezegd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zeggen
|
ik zou zeggen
|
ik zal hebben gezegd
|
ik zou hebben gezegd
|
je zult zeggen
|
je zou zeggen
|
je zult hebben gezegd
|
je zou hebben gezegd
|
hij zal zeggen
|
hij zou zeggen
|
hij zal hebben gezegd
|
hij zou hebben gezegd
|
we zullen zeggen
|
we zouden zeggen
|
we zullen hebben gezegd
|
we zouden hebben gezegd
|
jullie zullen zeggen
|
jullie zouden zeggen
|
jullie zullen hebben gezegd
|
jullie zouden hebben gezegd
|
ze zullen zeggen
|
ze zouden zeggen
|
ze zullen hebben gezegd
|
ze zouden hebben gezegd
|
zeilen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zeil
|
ik zeilde
|
ik heb gezeild
|
ik had gezeild
|
je zeilt
|
je zeilde
|
je hebt gezeild
|
je had gezeild
|
hij zeilt
|
hij zeilde
|
hij heeft gezeild
|
hij had gezeild
|
we zeilen
|
we zeilden
|
we hebben gezeild
|
we hadden gezeild
|
jullie zeilen
|
jullie zeilden
|
jullie hebben gezeild
|
jullie hadden gezeild
|
ze zeilen
|
ze zeilden
|
ze hebben gezeild
|
ze hadden gezeild
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zeilen
|
ik zou zeilen
|
ik zal hebben gezeild
|
ik zou hebben gezeild
|
je zult zeilen
|
je zou zeilen
|
je zult hebben gezeild
|
je zou hebben gezeild
|
hij zal zeilen
|
hij zou zeilen
|
hij zal hebben gezeild
|
hij zou hebben gezeild
|
we zullen zeilen
|
we zouden zeilen
|
we zullen hebben gezeild
|
we zouden hebben gezeild
|
jullie zullen zeilen
|
jullie zouden zeilen
|
jullie zullen hebben gezeild
|
jullie zouden hebben gezeild
|
ze zullen zeilen
|
ze zouden zeilen
|
ze zullen hebben gezeild
|
ze zouden hebben gezeild
|
zetten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zet
|
ik zette
|
ik heb gezet
|
ik had gezet
|
je zet
|
je zette
|
je hebt gezet
|
je had gezet
|
hij zet
|
hij zette
|
hij heeft gezet
|
hij had gezet
|
we zetten
|
we zetten
|
we hebben gezet
|
we hadden gezet
|
jullie zetten
|
jullie zetten
|
jullie hebben gezet
|
jullie hadden gezet
|
ze zetten
|
ze zetten
|
ze hebben gezet
|
ze hadden gezet
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zetten
|
ik zou zetten
|
ik zal hebben gezet
|
ik zou hebben gezet
|
je zult zetten
|
je zou zetten
|
je zult hebben gezet
|
je zou hebben gezet
|
hij zal zetten
|
hij zou zetten
|
hij zal hebben gezet
|
hij zou hebben gezet
|
we zullen zetten
|
we zouden zetten
|
we zullen hebben gezet
|
we zouden hebben gezet
|
jullie zullen zetten
|
jullie zouden zetten
|
jullie zullen hebben gezet
|
jullie zouden hebben gezet
|
ze zullen zetten
|
ze zouden zetten
|
ze zullen hebben gezet
|
ze zouden hebben gezet
|
zeven
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zeef
|
ik zeefde
|
ik heb gezeefd
|
ik had gezeefd
|
je zeeft
|
je zeefde
|
je hebt gezeefd
|
je had gezeefd
|
hij zeeft
|
hij zeefde
|
hij heeft gezeefd
|
hij had gezeefd
|
we zeven
|
we zeefden
|
we hebben gezeefd
|
we hadden gezeefd
|
jullie zeven
|
jullie zeefden
|
jullie hebben gezeefd
|
jullie hadden gezeefd
|
ze zeven
|
ze zeefden
|
ze hebben gezeefd
|
ze hadden gezeefd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zeven
|
ik zou zeven
|
ik zal hebben gezeefd
|
ik zou hebben gezeefd
|
je zult zeven
|
je zou zeven
|
je zult hebben gezeefd
|
je zou hebben gezeefd
|
hij zal zeven
|
hij zou zeven
|
hij zal hebben gezeefd
|
hij zou hebben gezeefd
|
we zullen zeven
|
we zouden zeven
|
we zullen hebben gezeefd
|
we zouden hebben gezeefd
|
jullie zullen zeven
|
jullie zouden zeven
|
jullie zullen hebben gezeefd
|
jullie zouden hebben gezeefd
|
ze zullen zeven
|
ze zouden zeven
|
ze zullen hebben gezeefd
|
ze zouden hebben gezeefd
|
zich herinneren
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik herinner me
|
ik herinnerde me
|
ik heb me herinnerd
|
ik had me herinnerd
|
je herinnert je
|
je herinnerde je
|
je hebt je herinnerd
|
je had je herinnerd
|
hij herinnert zich
|
hij herinnerde zich
|
hij heeft zich herinnerd
|
hij had zich herinnerd
|
we herinneren ons
|
we herinnerden ons
|
we hebben ons herinnerd
|
we hadden ons herinnerd
|
jullie herinneren je
|
jullie herinnerden je
|
jullie hebben je herinnerd
|
jullie hadden je herinnerd
|
ze herinneren zich
|
ze herinnerden zich
|
ze hebben zich herinnerd
|
ze hadden zich herinnerd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal me herinneren
|
ik zou me herinneren
|
ik zal me hebben herinnerd
|
ik zou me hebben herinnerd
|
je zult je herinneren
|
je zou je herinneren
|
je zult je hebben herinnerd
|
je zou je hebben herinnerd
|
hij zal zich herinneren
|
hij zou zich herinneren
|
hij zal zich hebben herinnerd
|
hij zou zich hebben herinnerd
|
we zullen ons herinneren
|
we zouden ons herinneren
|
we zullen ons hebben herinnerd
|
we zouden ons hebben herinnerd
|
jullie zullen je herinneren
|
jullie zouden je herinneren
|
jullie zullen je hebben herinnerd
|
jullie zouden je hebben herinnerd
|
ze zullen zich herinneren
|
ze zouden zich herinneren
|
ze zullen zich hebben herinnerd
|
ze zouden zich hebben herinnerd
|
zien
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zie
|
ik zag
|
ik heb gezien
|
ik had gezien
|
je ziet
|
je zag
|
je hebt gezien
|
je had gezien
|
hij ziet
|
hij zag
|
hij heeft gezien
|
hij had gezien
|
we zien
|
we zagen
|
we hebben gezien
|
we hadden gezien
|
jullie zien
|
jullie zagen
|
jullie hebben gezien
|
jullie hadden gezien
|
ze zien
|
ze zagen
|
ze hebben gezien
|
ze hadden gezien
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zien
|
ik zou zien
|
ik zal hebben gezien
|
ik zou hebben gezien
|
je zult zien
|
je zou zien
|
je zult hebben gezien
|
je zou hebben gezien
|
hij zal zien
|
hij zou zien
|
hij zal hebben gezien
|
hij zou hebben gezien
|
we zullen zien
|
we zouden zien
|
we zullen hebben gezien
|
we zouden hebben gezien
|
jullie zullen zien
|
jullie zouden zien
|
jullie zullen hebben gezien
|
jullie zouden hebben gezien
|
ze zullen zien
|
ze zouden zien
|
ze zullen hebben gezien
|
ze zouden hebben gezien
|
zingen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zing
|
ik zong
|
ik heb gezongen
|
ik had gezongen
|
je zingt
|
je zong
|
je hebt gezongen
|
je had gezongen
|
hij zingt
|
hij zong
|
hij heeft gezongen
|
hij had gezongen
|
we zingen
|
we zongen
|
we hebben gezongen
|
we hadden gezongen
|
jullie zingen
|
jullie zongen
|
jullie hebben gezongen
|
jullie hadden gezongen
|
ze zingen
|
ze zongen
|
ze hebben gezongen
|
ze hadden gezongen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zingen
|
ik zou zingen
|
ik zal hebben gezongen
|
ik zou hebben gezongen
|
je zult zingen
|
je zou zingen
|
je zult hebben gezongen
|
je zou hebben gezongen
|
hij zal zingen
|
hij zou zingen
|
hij zal hebben gezongen
|
hij zou hebben gezongen
|
we zullen zingen
|
we zouden zingen
|
we zullen hebben gezongen
|
we zouden hebben gezongen
|
jullie zullen zingen
|
jullie zouden zingen
|
jullie zullen hebben gezongen
|
jullie zouden hebben gezongen
|
ze zullen zingen
|
ze zouden zingen
|
ze zullen hebben gezongen
|
ze zouden hebben gezongen
|
zitten
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zit
|
ik zat
|
ik heb gezeten
|
ik had gezeten
|
je zit
|
je zat
|
je hebt gezeten
|
je had gezeten
|
hij zit
|
hij zat
|
hij heeft gezeten
|
hij had gezeten
|
we zitten
|
we zaten
|
we hebben gezeten
|
we hadden gezeten
|
jullie zitten
|
jullie zaten
|
jullie hebben gezeten
|
jullie hadden gezeten
|
ze zitten
|
ze zaten
|
ze hebben gezeten
|
ze hadden gezeten
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zitten
|
ik zou zitten
|
ik zal hebben gezeten
|
ik zou hebben gezeten
|
je zult zitten
|
je zou zitten
|
je zult hebben gezeten
|
je zou hebben gezeten
|
hij zal zitten
|
hij zou zitten
|
hij zal hebben gezeten
|
hij zou hebben gezeten
|
we zullen zitten
|
we zouden zitten
|
we zullen hebben gezeten
|
we zouden hebben gezeten
|
jullie zullen zitten
|
jullie zouden zitten
|
jullie zullen hebben gezeten
|
jullie zouden hebben gezeten
|
ze zullen zitten
|
ze zouden zitten
|
ze zullen hebben gezeten
|
ze zouden hebben gezeten
|
zoeken
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zoek
|
ik zocht
|
ik heb gezocht
|
ik had gezocht
|
je zoekt
|
je zocht
|
je hebt gezocht
|
je had gezocht
|
hij zoekt
|
hij zocht
|
hij heeft gezocht
|
hij had gezocht
|
we zoeken
|
we zochten
|
we hebben gezocht
|
we hadden gezocht
|
jullie zoeken
|
jullie zochten
|
jullie hebben gezocht
|
jullie hadden gezocht
|
ze zoeken
|
ze zochten
|
ze hebben gezocht
|
ze hadden gezocht
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zoeken
|
ik zou zoeken
|
ik zal hebben gezocht
|
ik zou hebben gezocht
|
je zult zoeken
|
je zou zoeken
|
je zult hebben gezocht
|
je zou hebben gezocht
|
hij zal zoeken
|
hij zou zoeken
|
hij zal hebben gezocht
|
hij zou hebben gezocht
|
we zullen zoeken
|
we zouden zoeken
|
we zullen hebben gezocht
|
we zouden hebben gezocht
|
jullie zullen zoeken
|
jullie zouden zoeken
|
jullie zullen hebben gezocht
|
jullie zouden hebben gezocht
|
ze zullen zoeken
|
ze zouden zoeken
|
ze zullen hebben gezocht
|
ze zouden hebben gezocht
|
zorgen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zorg
|
ik zorgde
|
ik heb gezorgd
|
ik had gezorgd
|
je zorgt
|
je zorgde
|
je hebt gezorgd
|
je had gezorgd
|
hij zorgt
|
hij zorgde
|
hij heeft gezorgd
|
hij had gezorgd
|
we zorgen
|
we zorgden
|
we hebben gezorgd
|
we hadden gezorgd
|
jullie zorgen
|
jullie zorgden
|
jullie hebben gezorgd
|
jullie hadden gezorgd
|
ze zorgen
|
ze zorgden
|
ze hebben gezorgd
|
ze hadden gezorgd
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zorgen
|
ik zou zorgen
|
ik zal hebben gezorgd
|
ik zou hebben gezorgd
|
je zult zorgen
|
je zou zorgen
|
je zult hebben gezorgd
|
je zou hebben gezorgd
|
hij zal zorgen
|
hij zou zorgen
|
hij zal hebben gezorgd
|
hij zou hebben gezorgd
|
we zullen zorgen
|
we zouden zorgen
|
we zullen hebben gezorgd
|
we zouden hebben gezorgd
|
jullie zullen zorgen
|
jullie zouden zorgen
|
jullie zullen hebben gezorgd
|
jullie zouden hebben gezorgd
|
ze zullen zorgen
|
ze zouden zorgen
|
ze zullen hebben gezorgd
|
ze zouden hebben gezorgd
|
zwaaien
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zwaai
|
ik zwaaide
|
ik heb gezwaaid
|
ik had gezwaaid
|
je zwaait
|
je zwaaide
|
je hebt gezwaaid
|
je had gezwaaid
|
hij zwaait
|
hij zwaaide
|
hij heeft gezwaaid
|
hij had gezwaaid
|
we zwaaien
|
we zwaaiden
|
we hebben gezwaaid
|
we hadden gezwaaid
|
jullie zwaaien
|
jullie zwaaiden
|
jullie hebben gezwaaid
|
jullie hadden gezwaaid
|
ze zwaaien
|
ze zwaaiden
|
ze hebben gezwaaid
|
ze hadden gezwaaid
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zwaaien
|
ik zou zwaaien
|
ik zal hebben gezwaaid
|
ik zou hebben gezwaaid
|
je zult zwaaien
|
je zou zwaaien
|
je zult hebben gezwaaid
|
je zou hebben gezwaaid
|
hij zal zwaaien
|
hij zou zwaaien
|
hij zal hebben gezwaaid
|
hij zou hebben gezwaaid
|
we zullen zwaaien
|
we zouden zwaaien
|
we zullen hebben gezwaaid
|
we zouden hebben gezwaaid
|
jullie zullen zwaaien
|
jullie zouden zwaaien
|
jullie zullen hebben gezwaaid
|
jullie zouden hebben gezwaaid
|
ze zullen zwaaien
|
ze zouden zwaaien
|
ze zullen hebben gezwaaid
|
ze zouden hebben gezwaaid
|
zwemmen
|
tegenwoordige
tijd
|
verleden tijd
|
voltooid tegenwoordige
tijd
|
voltooid verleden
tijd
|
ik zwem
|
ik zwom
|
ik heb gezwommen
|
ik had gezwommen
|
je zwemt
|
je zwom
|
je hebt gezwommen
|
je had gezwommen
|
hij zwemt
|
hij zwom
|
hij heeft gezwommen
|
hij had gezwommen
|
we zwemmen
|
we zwommen
|
we hebben gezwommen
|
we hadden gezwommen
|
jullie zwemmen
|
jullie zwommen
|
jullie hebben gezwommen
|
jullie hadden gezwommen
|
ze zwemmen
|
ze zwommen
|
ze hebben gezwommen
|
ze hadden gezwommen
|
toekomende tijd
|
voorwaardelijke
wijs
|
voltooid toekomende
tijd
|
voltooid voorwaardelijke
wijs
|
ik zal zwemmen
|
ik zou zwemmen
|
ik zal hebben gezwommen
|
ik zou hebben gezwommen
|
je zult zwemmen
|
je zou zwemmen
|
je zult hebben gezwommen
|
je zou hebben gezwommen
|
hij zal zwemmen
|
hij zou zwemmen
|
hij zal hebben gezwommen
|
hij zou hebben gezwommen
|
we zullen zwemmen
|
we zouden zwemmen
|
we zullen hebben gezwommen
|
we zouden hebben gezwommen
|
jullie zullen zwemmen
|
jullie zouden zwemmen
|
jullie zullen hebben gezwommen
|
jullie zouden hebben gezwommen
|
ze zullen zwemmen
|
ze zouden zwemmen
|
ze zullen hebben gezwommen
|
ze zouden hebben gezwommen
|