kafaiidayso sxb
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ben | ik was | ik ben geweest | ik was geweest |
je bent | je was | je bent geweest | je was geweest |
hij is | hij was | hij is geweest | hij was geweest |
we zijn | we waren | we zijn geweest | we waren geweest |
jullie zijn | jullie waren | jullie zijn geweest | jullie waren geweest |
ze zijn | ze waren | ze zijn geweest | ze waren geweest |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zijn | ik zou zijn | ik zal zijn geweest | ik zou zijn geweest |
je zult zijn | je zou zijn | je zult zijn geweest | je zou zijn geweest |
hij zal zijn | hij zou zijn | hij zal zijn geweest | hij zou zijn geweest |
we zullen zijn | we zouden zijn | we zullen zijn geweest | we zouden zijn geweest |
jullie zullen zijn | jullie zouden zijn | jullie zullen zijn geweest | jullie zouden zijn geweest |
ze zullen zijn | ze zouden zijn | ze zullen zijn geweest | ze zouden zijn geweest |
hebben | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik heb | ik had | ik heb gehad | ik had gehad |
je hebt | je had | je hebt gehad | je had gehad |
hij heeft | hij had | hij heeft gehad | hij had gehad |
we hebben | we hadden | we hebben gehad | we hadden gehad |
jullie hebben | jullie hadden | jullie hebben gehad | jullie hadden gehad |
ze hebben | ze hadden | ze hebben gehad | ze hadden gehad |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal hebben | ik zou hebben | ik zal hebben gehad | ik zou hebben gehad |
je zult hebben | je zou hebben | je zult hebben gehad | je zou hebben gehad |
hij zal hebben | hij zou hebben | hij zal hebben gehad | hij zou hebben gehad |
we zullen hebben | we zouden hebben | we zullen hebben gehad | we zouden hebben gehad |
jullie zullen hebben | jullie zouden hebben | jullie zullen hebben gehad | jullie zouden hebben gehad |
ze zullen hebben | ze zouden hebben | ze zullen hebben gehad | ze zouden hebben gehad |
zullen | |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
ik zal | ik zou |
je zult | je zou |
hij zal | hij zou |
we zullen | we zouden |
jullie zullen | jullie zouden |
ze zullen | ze zouden |
Andere werkwoorden
aankomen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom aan | ik kwam aan | ik ben aangekomen | ik was aangekomen |
je komt aan | je kwam aan | je bent aangekomen | je was aangekomen |
hij komt aan | hij kwam aan | hij is aangekomen | hij was aangekomen |
we komen aan | we kwamen aan | we zijn aangekomen | we waren aangekomen |
jullie komen aan | jullie kwamen aan | jullie zijn aangekomen | jullie waren aangekomen |
ze komen aan | ze kwamen aan | ze zijn aangekomen | ze waren aangekomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal aankomen | ik zou aankomen | ik zal zijn aangekomen | ik zou zijn aangekomen |
je zult aankomen | je zou aankomen | je zult zijn aangekomen | je zou zijn aangekomen |
hij zal aankomen | hij zou aankomen | hij zal zijn aangekomen | hij zou zijn aangekomen |
we zullen aankomen | we zouden aankomen | we zullen zijn aangekomen | we zouden zijn aangekomen |
jullie zullen aankomen | jullie zouden aankomen | jullie zullen zijn aangekomen | jullie zouden zijn aangekomen |
ze zullen aankomen | ze zouden aankomen | ze zullen zijn aangekomen | ze zouden zijn aangekomen |
beginnen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik begin | ik begon | ik ben begonnen | ik was begonnen |
je begint | je begon | je bent begonnen | je was begonnen |
hij begint | hij begon | hij is begonnen | hij was begonnen |
we beginnen | we begonnen | we zijn begonnen | we waren begonnen |
jullie beginnen | jullie begonnen | jullie zijn begonnen | jullie waren begonnen |
ze beginnen | ze begonnen | ze zijn begonnen | ze waren begonnen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal beginnen | ik zou beginnen | ik zal zijn begonnen | ik zou zijn begonnen |
je zult beginnen | je zou beginnen | je zult zijn begonnen | je zou zijn begonnen |
hij zal beginnen | hij zou beginnen | hij zal zijn begonnen | hij zou zijn begonnen |
we zullen beginnen | we zouden beginnen | we zullen zijn begonnen | we zouden zijn begonnen |
jullie zullen beginnen | jullie zouden beginnen | jullie zullen zijn begonnen | jullie zouden zijn begonnen |
ze zullen beginnen | ze zouden beginnen | ze zullen zijn begonnen | ze zouden zijn begonnen |
begrijpen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik begrijp | ik begreep | ik heb begrepen | ik had begrepen |
je begrijpt | je begreep | je hebt begrepen | je had begrepen |
hij begrijpt | hij begreep | hij heeft begrepen | hij had begrepen |
we begrijpen | we begrepen | we hebben begrepen | we hadden begrepen |
jullie begrijpen | jullie begrepen | jullie hebben begrepen | jullie hadden begrepen |
ze begrijpen | ze begrepen | ze hebben begrepen | ze hadden begrepen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal begrijpen | ik zou begrijpen | ik zal hebben begrepen | ik zou hebben begrepen |
je zult begrijpen | je zou begrijpen | je zult hebben begrepen | je zou hebben begrepen |
hij zal begrijpen | hij zou begrijpen | hij zal hebben begrepen | hij zou hebben begrepen |
we zullen begrijpen | we zouden begrijpen | we zullen hebben begrepen | we zouden hebben begrepen |
jullie zullen begrijpen | jullie zouden begrijpen | jullie zullen hebben begrepen | jullie zouden hebben begrepen |
ze zullen begrijpen | ze zouden begrijpen | ze zullen hebben begrepen | ze zouden hebben begrepen |
bellen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bel | ik belde | ik heb gebeld | ik had gebeld |
je belt | je belde | je hebt gebeld | je had gebeld |
hij belt | hij belde | hij heeft gebeld | hij had gebeld |
we bellen | we belden | we hebben gebeld | we hadden gebeld |
jullie bellen | jullie belden | jullie hebben gebeld | jullie hadden gebeld |
ze bellen | ze belden | ze hebben gebeld | ze hadden gebeld |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bellen | ik zou bellen | ik zal hebben gebeld | ik zou hebben gebeld |
je zult bellen | je zou bellen | je zult hebben gebeld | je zou hebben gebeld |
hij zal bellen | hij zou bellen | hij zal hebben gebeld | hij zou hebben gebeld |
we zullen bellen | we zouden bellen | we zullen hebben gebeld | we zouden hebben gebeld |
jullie zullen bellen | jullie zouden bellen | jullie zullen hebben gebeld | jullie zouden hebben gebeld |
ze zullen bellen | ze zouden bellen | ze zullen hebben gebeld | ze zouden hebben gebeld |
bereiken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bereik | ik bereikte | ik heb bereikt | ik had bereikt |
je bereikt | je bereikte | je hebt bereikt | je had bereikt |
hij bereikt | hij bereikte | hij heeft bereikt | hij had bereikt |
we bereiken | we bereikten | we hebben bereikt | we hadden bereikt |
jullie bereiken | jullie bereikten | jullie hebben bereikt | jullie hadden bereikt |
ze bereiken | ze bereikten | ze hebben bereikt | ze hadden bereikt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bereiken | ik zou bereiken | ik zal hebben bereikt | ik zou hebben bereikt |
je zult bereiken | je zou bereiken | je zult hebben bereikt | je zou hebben bereikt |
hij zal bereiken | hij zou bereiken | hij zal hebben bereikt | hij zou hebben bereikt |
we zullen bereiken | we zouden bereiken | we zullen hebben bereikt | we zouden hebben bereikt |
jullie zullen bereiken | jullie zouden bereiken | jullie zullen hebben bereikt | jullie zouden hebben bereikt |
ze zullen bereiken | ze zouden bereiken | ze zullen hebben bereikt | ze zouden hebben bereikt |
beschermen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bescherm | ik beschermde | ik heb beschermd | ik had beschermd |
je beschermt | je beschermde | je hebt beschermd | je had beschermd |
hij beschermt | hij beschermde | hij heeft beschermd | hij had beschermd |
we beschermen | we beschermden | we hebben beschermd | we hadden beschermd |
jullie beschermen | jullie beschermden | jullie hebben beschermd | jullie hadden beschermd |
ze beschermen | ze beschermden | ze hebben beschermd | ze hadden beschermd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal beschermen | ik zou beschermen | ik zal hebben beschermd | ik zou hebben beschermd |
je zult beschermen | je zou beschermen | je zult hebben beschermd | je zou hebben beschermd |
hij zal beschermen | hij zou beschermen | hij zal hebben beschermd | hij zou hebben beschermd |
we zullen beschermen | we zouden beschermen | we zullen hebben beschermd | we zouden hebben beschermd |
jullie zullen beschermen | jullie zouden beschermen | jullie zullen hebben beschermd | jullie zouden hebben beschermd |
ze zullen beschermen | ze zouden beschermen | ze zullen hebben beschermd | ze zouden hebben beschermd |
betalen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik betaal | ik betaalde | ik heb betaald | ik had betaald |
je betaalt | je betaalde | je hebt betaald | je had betaald |
hij betaalt | hij betaalde | hij heeft betaald | hij had betaald |
we betalen | we betaalden | we hebben betaald | we hadden betaald |
jullie betalen | jullie betaalden | jullie hebben betaald | jullie hadden betaald |
ze betalen | ze betaalden | ze hebben betaald | ze hadden betaald |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal betalen | ik zou betalen | ik zal hebben betaald | ik zou hebben betaald |
je zult betalen | je zou betalen | je zult hebben betaald | je zou hebben betaald |
hij zal betalen | hij zou betalen | hij zal hebben betaald | hij zou hebben betaald |
we zullen betalen | we zouden betalen | we zullen hebben betaald | we zouden hebben betaald |
jullie zullen betalen | jullie zouden betalen | jullie zullen hebben betaald | jullie zouden hebben betaald |
ze zullen betalen | ze zouden betalen | ze zullen hebben betaald | ze zouden hebben betaald |
bezoeken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bezoek | ik bezocht | ik heb bezocht | ik had bezocht |
je bezoekt | je bezocht | je hebt bezocht | je had bezocht |
hij bezoekt | hij bezocht | hij heeft bezocht | hij had bezocht |
we bezoeken | we bezochten | we hebben bezocht | we hadden bezocht |
jullie bezoeken | jullie bezochten | jullie hebben bezocht | jullie hadden bezocht |
ze bezoeken | ze bezochten | ze hebben bezocht | ze hadden bezocht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bezoeken | ik zou bezoeken | ik zal hebben bezocht | ik zou hebben bezocht |
je zult bezoeken | je zou bezoeken | je zult hebben bezocht | je zou hebben bezocht |
hij zal bezoeken | hij zou bezoeken | hij zal hebben bezocht | hij zou hebben bezocht |
we zullen bezoeken | we zouden bezoeken | we zullen hebben bezocht | we zouden hebben bezocht |
jullie zullen bezoeken | jullie zouden bezoeken | jullie zullen hebben bezocht | jullie zouden hebben bezocht |
ze zullen bezoeken | ze zouden bezoeken | ze zullen hebben bezocht | ze zouden hebben bezocht |
bidden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik bid | ik bad | ik heb gebeden | ik had gebeden |
je bidt | je bad | je hebt gebeden | je had gebeden |
hij bidt | hij bad | hij heeft gebeden | hij had gebeden |
we bidden | we baden | we hebben gebeden | we hadden gebeden |
jullie bidden | jullie baden | jullie hebben gebeden | jullie hadden gebeden |
ze bidden | ze baden | ze hebben gebeden | ze hadden gebeden |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal bidden | ik zou bidden | ik zal hebben gebeden | ik zou hebben gebeden |
je zult bidden | je zou bidden | je zult hebben gebeden | je zou hebben gebeden |
hij zal bidden | hij zou bidden | hij zal hebben gebeden | hij zou hebben gebeden |
we zullen bidden | we zouden bidden | we zullen hebben gebeden | we zouden hebben gebeden |
jullie zullen bidden | jullie zouden bidden | jullie zullen hebben gebeden | jullie zouden hebben gebeden |
ze zullen bidden | ze zouden bidden | ze zullen hebben gebeden | ze zouden hebben gebeden |
blijven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik blijf | ik bleef | ik ben gebleven | ik was gebleven |
je blijft | je bleef | je bent gebleven | je was gebleven |
hij blijft | hij bleef | hij is gebleven | hij was gebleven |
we blijven | we bleven | we zijn gebleven | we waren gebleven |
jullie blijven | jullie bleven | jullie zijn gebleven | jullie waren gebleven |
ze blijven | ze bleven | ze zijn gebleven | ze waren gebleven |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal blijven | ik zou blijven | ik zal zijn gebleven | ik zou zijn gebleven |
je zult blijven | je zou blijven | je zult zijn gebleven | je zou zijn gebleven |
hij zal blijven | hij zou blijven | hij zal zijn gebleven | hij zou zijn gebleven |
we zullen blijven | we zouden blijven | we zullen zijn gebleven | we zouden zijn gebleven |
jullie zullen blijven | jullie zouden blijven | jullie zullen zijn gebleven | jullie zouden zijn gebleven |
ze zullen blijven | ze zouden blijven | ze zullen zijn gebleven | ze zouden zijn gebleven |
brengen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik breng | ik bracht | ik heb gebracht | ik had gebracht |
je brengt | je bracht | je hebt gebracht | je had gebracht |
hij brengt | hij bracht | hij heeft gebracht | hij had gebracht |
we brengen | we brachten | we hebben gebracht | we hadden gebracht |
jullie brengen | jullie brachten | jullie hebben gebracht | jullie hadden gebracht |
ze brengen | ze brachten | ze hebben gebracht | ze hadden gebracht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal brengen | ik zou brengen | ik zal hebben gebracht | ik zou hebben gebracht |
je zult brengen | je zou brengen | je zult hebben gebracht | je zou hebben gebracht |
hij zal brengen | hij zou brengen | hij zal hebben gebracht | hij zou hebben gebracht |
we zullen brengen | we zouden brengen | we zullen hebben gebracht | we zouden hebben gebracht |
jullie zullen brengen | jullie zouden brengen | jullie zullen hebben gebracht | jullie zouden hebben gebracht |
ze zullen brengen | ze zouden brengen | ze zullen hebben gebracht | ze zouden hebben gebracht |
denken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik denk | ik dacht | ik heb gedacht | ik had gedacht |
je denkt | je dacht | je hebt gedacht | je had gedacht |
hij denkt | hij dacht | hij heeft gedacht | hij had gedacht |
we denken | we dachten | we hebben gedacht | we hadden gedacht |
jullie denken | jullie dachten | jullie hebben gedacht | jullie hadden gedacht |
ze denken | ze dachten | ze hebben gedacht | ze hadden gedacht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal denken | ik zou denken | ik zal hebben gedacht | ik zou hebben gedacht |
je zult denken | je zou denken | je zult hebben gedacht | je zou hebben gedacht |
hij zal denken | hij zou denken | hij zal hebben gedacht | hij zou hebben gedacht |
we zullen denken | we zouden denken | we zullen hebben gedacht | we zouden hebben gedacht |
jullie zullen denken | jullie zouden denken | jullie zullen hebben gedacht | jullie zouden hebben gedacht |
ze zullen denken | ze zouden denken | ze zullen hebben gedacht | ze zouden hebben gedacht |
doen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik doe | ik deed | ik heb gedaan | ik had gedaan |
je doet | je deed | je hebt gedaan | je had gedaan |
hij doet | hij deed | hij heeft gedaan | hij had gedaan |
we doen | we deden | we hebben gedaan | we hadden gedaan |
jullie doen | jullie deden | jullie hebben gedaan | jullie hadden gedaan |
ze doen | ze deden | ze hebben gedaan | ze hadden gedaan |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal doen | ik zou doen | ik zal hebben gedaan | ik zou hebben gedaan |
je zult doen | je zou doen | je zult hebben gedaan | je zou hebben gedaan |
hij zal doen | hij zou doen | hij zal hebben gedaan | hij zou hebben gedaan |
we zullen doen | we zouden doen | we zullen hebben gedaan | we zouden hebben gedaan |
jullie zullen doen | jullie zouden doen | jullie zullen hebben gedaan | jullie zouden hebben gedaan |
ze zullen doen | ze zouden doen | ze zullen hebben gedaan | ze zouden hebben gedaan |
dragen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik draag | ik droeg | ik heb gedragen | ik had gedragen |
je draagt | je droeg | je hebt gedragen | je had gedragen |
hij draagt | hij droeg | hij heeft gedragen | hij had gedragen |
we dragen | we droegen | we hebben gedragen | we hadden gedragen |
jullie dragen | jullie droegen | jullie hebben gedragen | jullie hadden gedragen |
ze dragen | ze droegen | ze hebben gedragen | ze hadden gedragen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal dragen | ik zou dragen | ik zal hebben gedragen | ik zou hebben gedragen |
je zult dragen | je zou dragen | je zult hebben gedragen | je zou hebben gedragen |
hij zal dragen | hij zou dragen | hij zal hebben gedragen | hij zou hebben gedragen |
we zullen dragen | we zouden dragen | we zullen hebben gedragen | we zouden hebben gedragen |
jullie zullen dragen | jullie zouden dragen | jullie zullen hebben gedragen | jullie zouden hebben gedragen |
ze zullen dragen | ze zouden dragen | ze zullen hebben gedragen | ze zouden hebben gedragen |
drinken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik drink | ik dronk | ik heb gedronken | ik had gedronken |
je drinkt | je dronk | je hebt gedronken | je had gedronken |
hij drinkt | hij dronk | hij heeft gedronken | hij had gedronken |
we drinken | we dronken | we hebben gedronken | we hadden gedronken |
jullie drinken | jullie dronken | jullie hebben gedronken | jullie hadden gedronken |
ze drinken | ze dronken | ze hebben gedronken | ze hadden gedronken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal drinken | ik zou drinken | ik zal hebben gedronken | ik zou hebben gedronken |
je zult drinken | je zou drinken | je zult hebben gedronken | je zou hebben gedronken |
hij zal drinken | hij zou drinken | hij zal hebben gedronken | hij zou hebben gedronken |
we zullen drinken | we zouden drinken | we zullen hebben gedronken | we zouden hebben gedronken |
jullie zullen drinken | jullie zouden drinken | jullie zullen hebben gedronken | jullie zouden hebben gedronken |
ze zullen drinken | ze zouden drinken | ze zullen hebben gedronken | ze zouden hebben gedronken |
eten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik eet | ik at | ik heb gegeten | ik had gegeten |
je eet | je at | je hebt gegeten | je had gegeten |
hij eet | hij at | hij heeft gegeten | hij had gegeten |
we eten | we aten | we hebben gegeten | we hadden gegeten |
jullie eten | jullie aten | jullie hebben gegeten | jullie hadden gegeten |
ze eten | ze aten | ze hebben gegeten | ze hadden gegeten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal eten | ik zou eten | ik zal hebben gegeten | ik zou hebben gegeten |
je zult eten | je zou eten | je zult hebben gegeten | je zou hebben gegeten |
hij zal eten | hij zou eten | hij zal hebben gegeten | hij zou hebben gegeten |
we zullen eten | we zouden eten | we zullen hebben gegeten | we zouden hebben gegeten |
jullie zullen eten | jullie zouden eten | jullie zullen hebben gegeten | jullie zouden hebben gegeten |
ze zullen eten | ze zouden eten | ze zullen hebben gegeten | ze zouden hebben gegeten |
faxen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik fax | ik faxte | ik heb gefaxt | ik had gefaxt |
je faxt | je faxte | je hebt gefaxt | je had gefaxt |
hij faxt | hij faxte | hij heeft gefaxt | hij had gefaxt |
we faxen | we faxten | we hebben gefaxt | we hadden gefaxt |
jullie faxen | jullie faxten | jullie hebben gefaxt | jullie hadden gefaxt |
ze faxen | ze faxten | ze hebben gefaxt | ze hadden gefaxt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal faxen | ik zou faxen | ik zal hebben gefaxt | ik zou hebben gefaxt |
je zult faxen | je zou faxen | je zult hebben gefaxt | je zou hebben gefaxt |
hij zal faxen | hij zou faxen | hij zal hebben gefaxt | hij zou hebben gefaxt |
we zullen faxen | we zouden faxen | we zullen hebben gefaxt | we zouden hebben gefaxt |
jullie zullen faxen | jullie zouden faxen | jullie zullen hebben gefaxt | jullie zouden hebben gefaxt |
ze zullen faxen | ze zouden faxen | ze zullen hebben gefaxt | ze zouden hebben gefaxt |
gaan | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ga | ik ging | ik ben gegaan | ik was gegaan |
je gaat | je ging | je bent gegaan | je was gegaan |
hij gaat | hij ging | hij is gegaan | hij was gegaan |
we gaan | we gingen | we zijn gegaan | we waren gegaan |
jullie gaan | jullie gingen | jullie zijn gegaan | jullie waren gegaan |
ze gaan | ze gingen | ze zijn gegaan | ze waren gegaan |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gaan | ik zou gaan | ik zal zijn gegaan | ik zou zijn gegaan |
je zult gaan | je zou gaan | je zult zijn gegaan | je zou zijn gegaan |
hij zal gaan | hij zou gaan | hij zal zijn gegaan | hij zou zijn gegaan |
we zullen gaan | we zouden gaan | we zullen zijn gegaan | we zouden zijn gegaan |
jullie zullen gaan | jullie zouden gaan | jullie zullen zijn gegaan | jullie zouden zijn gegaan |
ze zullen gaan | ze zouden gaan | ze zullen zijn gegaan | ze zouden zijn gegaan |
gebeuren | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
het gebeurt | het gebeurde | het is gebeurd | het was gebeurd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
het zal gebeuren | het zou gebeuren | het zal zijn gebeurd | het zou zijn gebeurd |
gebruiken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik gebruik | ik gebruikte | ik heb gebruikt | ik had gebruikt |
je gebruikt | je gebruikte | je hebt gebruikt | je had gebruikt |
hij gebruikt | hij gebruikte | hij heeft gebruikt | hij had gebruikt |
we gebruiken | we gebruikten | we hebben gebruikt | we hadden gebruikt |
jullie gebruiken | jullie gebruikten | jullie hebben gebruikt | jullie hadden gebruikt |
ze gebruiken | ze gebruikten | ze hebben gebruikt | ze hadden gebruikt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gebruiken | ik zou gebruiken | ik zal hebben gebruikt | ik zou hebben gebruikt |
je zult gebruiken | je zou gebruiken | je zult hebben gebruikt | je zou hebben gebruikt |
hij zal gebruiken | hij zou gebruiken | hij zal hebben gebruikt | hij zou hebben gebruikt |
we zullen gebruiken | we zouden gebruiken | we zullen hebben gebruikt | we zouden hebben gebruikt |
jullie zullen gebruiken | jullie zouden gebruiken | jullie zullen hebben gebruikt | jullie zouden hebben gebruikt |
ze zullen gebruiken | ze zouden gebruiken | ze zullen hebben gebruikt | ze zouden hebben gebruikt |
gehoorzamen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik gehoorzaam | ik gehoorzaamde | ik heb gehoorzaamd | ik had gehoorzaamd |
je gehoorzaamt | je gehoorzaamde | je hebt gehoorzaamd | je had gehoorzaamd |
hij gehoorzaamt | hij gehoorzaamde | hij heeft gehoorzaamd | hij had gehoorzaamd |
we gehoorzamen | we gehoorzaamden | we hebben gehoorzaamd | we hadden gehoorzaamd |
jullie gehoorzamen | jullie gehoorzaamden | jullie hebben gehoorzaamd | jullie hadden gehoorzaamd |
ze gehoorzamen | ze gehoorzaamden | ze hebben gehoorzaamd | ze hadden gehoorzaamd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gehoorzamen | ik zou gehoorzamen | ik zal hebben gehoorzaamd | ik zou hebben gehoorzaamd |
je zult gehoorzamen | je zou gehoorzamen | je zult hebben gehoorzaamd | je zou hebben gehoorzaamd |
hij zal gehoorzamen | hij zou gehoorzamen | hij zal hebben gehoorzaamd | hij zou hebben gehoorzaamd |
we zullen gehoorzamen | we zouden gehoorzamen | we zullen hebben gehoorzaamd | we zouden hebben gehoorzaamd |
jullie zullen gehoorzamen | jullie zouden gehoorzamen | jullie zullen hebben gehoorzaamd | jullie zouden hebben gehoorzaamd |
ze zullen gehoorzamen | ze zouden gehoorzamen | ze zullen hebben gehoorzaamd | ze zouden hebben gehoorzaamd |
geloven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik geloof | ik geloofde | ik heb geloofd | ik had geloofd |
je gelooft | je geloofde | je hebt geloofd | je had geloofd |
hij gelooft | hij geloofde | hij heeft geloofd | hij had geloofd |
we geloven | we geloofden | we hebben geloofd | we hadden geloofd |
jullie geloven | jullie geloofden | jullie hebben geloofd | jullie hadden geloofd |
ze geloven | ze geloofden | ze hebben geloofd | ze hadden geloofd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal geloven | ik zou geloven | ik zal hebben geloofd | ik zou hebben geloofd |
je zult geloven | je zou geloven | je zult hebben geloofd | je zou hebben geloofd |
hij zal geloven | hij zou geloven | hij zal hebben geloofd | hij zou hebben geloofd |
we zullen geloven | we zouden geloven | we zullen hebben geloofd | we zouden hebben geloofd |
jullie zullen geloven | jullie zouden geloven | jullie zullen hebben geloofd | jullie zouden hebben geloofd |
ze zullen geloven | ze zouden geloven | ze zullen hebben geloofd | ze zouden hebben geloofd |
genieten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik geniet | ik genoot | ik heb genoten | ik had genoten |
je geniet | je genoot | je hebt genoten | je had genoten |
hij geniet | hij genoot | hij heeft genoten | hij had genoten |
we genieten | we genoten | we hebben genoten | we hadden genoten |
jullie genieten | jullie genoten | jullie hebben genoten | jullie hadden genoten |
ze genieten | ze genoten | ze hebben genoten | ze hadden genoten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal genieten | ik zou genieten | ik zal hebben genoten | ik zou hebben genoten |
je zult genieten | je zou genieten | je zult hebben genoten | je zou hebben genoten |
hij zal genieten | hij zou genieten | hij zal hebben genoten | hij zou hebben genoten |
we zullen genieten | we zouden genieten | we zullen hebben genoten | we zouden hebben genoten |
jullie zullen genieten | jullie zouden genieten | jullie zullen hebben genoten | jullie zouden hebben genoten |
ze zullen genieten | ze zouden genieten | ze zullen hebben genoten | ze zouden hebben genoten |
geven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik geef | ik gaf | ik heb gegeven | ik had gegeven |
je geeft | je gaf | je hebt gegeven | je had gegeven |
hij geeft | hij gaf | hij heeft gegeven | hij had gegeven |
we geven | we gaven | we hebben gegeven | we hadden gegeven |
jullie geven | jullie gaven | jullie hebben gegeven | jullie hadden gegeven |
ze geven | ze gaven | ze hebben gegeven | ze hadden gegeven |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal geven | ik zou geven | ik zal hebben gegeven | ik zou hebben gegeven |
je zult geven | je zou geven | je zult hebben gegeven | je zou hebben gegeven |
hij zal geven | hij zou geven | hij zal hebben gegeven | hij zou hebben gegeven |
we zullen geven | we zouden geven | we zullen hebben gegeven | we zouden hebben gegeven |
jullie zullen geven | jullie zouden geven | jullie zullen hebben gegeven | jullie zouden hebben gegeven |
ze zullen geven | ze zouden geven | ze zullen hebben gegeven | ze zouden hebben gegeven |
glijden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik glijd | ik gleed | ik ben gegleden | ik was gegleden |
je glijdt | je gleed | je bent gegleden | je was gegleden |
hij glijdt | hij gleed | hij is gegleden | hij was gegleden |
we glijden | we gleden | we zijn gegleden | we waren gegleden |
jullie glijden | jullie gleden | jullie zijn gegleden | jullie waren gegleden |
ze glijden | ze gleden | ze zijn gegleden | ze waren gegleden |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal glijden | ik zou glijden | ik zal zijn gegleden | ik zou zijn gegleden |
je zult glijden | je zou glijden | je zult zijn gegleden | je zou zijn gegleden |
hij zal glijden | hij zou glijden | hij zal zijn gegleden | hij zou zijn gegleden |
we zullen glijden | we zouden glijden | we zullen zijn gegleden | we zouden zijn gegleden |
jullie zullen glijden | jullie zouden glijden | jullie zullen zijn gegleden | jullie zouden zijn gegleden |
ze zullen glijden | ze zouden glijden | ze zullen zijn gegleden | ze zouden zijn gegleden |
gooien | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik gooi | ik gooide | ik heb gegooid | ik had gegooid |
je gooit | je gooide | je hebt gegooid | je had gegooid |
hij gooit | hij gooide | hij heeft gegooid | hij had gegooid |
we gooien | we gooiden | we hebben gegooid | we hadden gegooid |
jullie gooien | jullie gooiden | jullie hebben gegooid | jullie hadden gegooid |
ze gooien | ze gooiden | ze hebben gegooid | ze hadden gegooid |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal gooien | ik zou gooien | ik zal hebben gegooid | ik zou hebben gegooid |
je zult gooien | je zou gooien | je zult hebben gegooid | je zou hebben gegooid |
hij zal gooien | hij zou gooien | hij zal hebben gegooid | hij zou hebben gegooid |
we zullen gooien | we zouden gooien | we zullen hebben gegooid | we zouden hebben gegooid |
jullie zullen gooien | jullie zouden gooien | jullie zullen hebben gegooid | jullie zouden hebben gegooid |
ze zullen gooien | ze zouden gooien | ze zullen hebben gegooid | ze zouden hebben gegooid |
halen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik haal | ik haalde | ik heb gehaald | ik had gehaald |
je haalt | je haalde | je hebt gehaald | je had gehaald |
hij haalt | hij haalde | hij heeft gehaald | hij had gehaald |
we halen | we haalden | we hebben gehaald | we hadden gehaald |
jullie halen | jullie haalden | jullie hebben gehaald | jullie hadden gehaald |
ze halen | ze haalden | ze hebben gehaald | ze hadden gehaald |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal halen | ik zou halen | ik zal hebben gehaald | ik zou hebben gehaald |
je zult halen | je zou halen | je zult hebben gehaald | je zou hebben gehaald |
hij zal halen | hij zou halen | hij zal hebben gehaald | hij zou hebben gehaald |
we zullen halen | we zouden halen | we zullen hebben gehaald | we zouden hebben gehaald |
jullie zullen halen | jullie zouden halen | jullie zullen hebben gehaald | jullie zouden hebben gehaald |
ze zullen halen | ze zouden halen | ze zullen hebben gehaald | ze zouden hebben gehaald |
hangen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik hang | ik hing | ik heb gehangen | ik had gehangen |
je hangt | je hing | je hebt gehangen | je had gehangen |
hij hangt | hij hing | hij heeft gehangen | hij had gehangen |
we hangen | we hingen | we hebben gehangen | we hadden gehangen |
jullie hangen | jullie hingen | jullie hebben gehangen | jullie hadden gehangen |
ze hangen | ze hingen | ze hebben gehangen | ze hadden gehangen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal hangen | ik zou hangen | ik zal hebben gehangen | ik zou hebben gehangen |
je zult hangen | je zou hangen | je zult hebben gehangen | je zou hebben gehangen |
hij zal hangen | hij zou hangen | hij zal hebben gehangen | hij zou hebben gehangen |
we zullen hangen | we zouden hangen | we zullen hebben gehangen | we zouden hebben gehangen |
jullie zullen hangen | jullie zouden hangen | jullie zullen hebben gehangen | jullie zouden hebben gehangen |
ze zullen hangen | ze zouden hangen | ze zullen hebben gehangen | ze zouden hebben gehangen |
helpen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik help | ik hielp | ik heb geholpen | ik had geholpen |
je helpt | je hielp | je hebt geholpen | je had geholpen |
hij helpt | hij hielp | hij heeft geholpen | hij had geholpen |
we helpen | we hielpen | we hebben geholpen | we hadden geholpen |
jullie helpen | jullie hielpen | jullie hebben geholpen | jullie hadden geholpen |
ze helpen | ze hielpen | ze hebben geholpen | ze hadden geholpen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal helpen | ik zou helpen | ik zal hebben geholpen | ik zou hebben geholpen |
je zult helpen | je zou helpen | je zult hebben geholpen | je zou hebben geholpen |
hij zal helpen | hij zou helpen | hij zal hebben geholpen | hij zou hebben geholpen |
we zullen helpen | we zouden helpen | we zullen hebben geholpen | we zouden hebben geholpen |
jullie zullen helpen | jullie zouden helpen | jullie zullen hebben geholpen | jullie zouden hebben geholpen |
ze zullen helpen | ze zouden helpen | ze zullen hebben geholpen | ze zouden hebben geholpen |
herkennen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik herken | ik herkende | ik heb herkend | ik had herkend |
je herkent | je herkende | je hebt herkend | je had herkend |
hij herkent | hij herkende | hij heeft herkend | hij had herkend |
we herkennen | we herkenden | we hebben herkend | we hadden herkend |
jullie herkennen | jullie herkenden | jullie hebben herkend | jullie hadden herkend |
ze herkennen | ze herkenden | ze hebben herkend | ze hadden herkend |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal herkennen | ik zou herkennen | ik zal hebben herkend | ik zou hebben herkend |
je zult herkennen | je zou herkennen | je zult hebben herkend | je zou hebben herkend |
hij zal herkennen | hij zou herkennen | hij zal hebben herkend | hij zou hebben herkend |
we zullen herkennen | we zouden herkennen | we zullen hebben herkend | we zouden hebben herkend |
jullie zullen herkennen | jullie zouden herkennen | jullie zullen hebben herkend | jullie zouden hebben herkend |
ze zullen herkennen | ze zouden herkennen | ze zullen hebben herkend | ze zouden hebben herkend |
horen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik hoor | ik hoorde | ik heb gehoord | ik had gehoord |
je hoort | je hoorde | je hebt gehoord | je had gehoord |
hij hoort | hij hoorde | hij heeft gehoord | hij had gehoord |
we horen | we hoorden | we hebben gehoord | we hadden gehoord |
jullie horen | jullie hoorden | jullie hebben gehoord | jullie hadden gehoord |
ze horen | ze hoorden | ze hebben gehoord | ze hadden gehoord |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal horen | ik zou horen | ik zal hebben gehoord | ik zou hebben gehoord |
je zult horen | je zou horen | je zult hebben gehoord | je zou hebben gehoord |
hij zal horen | hij zou horen | hij zal hebben gehoord | hij zou hebben gehoord |
we zullen horen | we zouden horen | we zullen hebben gehoord | we zouden hebben gehoord |
jullie zullen horen | jullie zouden horen | jullie zullen hebben gehoord | jullie zouden hebben gehoord |
ze zullen horen | ze zouden horen | ze zullen hebben gehoord | ze zouden hebben gehoord |
houden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik houd | ik hield | ik heb gehouden | ik had gehouden |
je houdt | je hield | je hebt gehouden | je had gehouden |
hij houdt | hij hield | hij heeft gehouden | hij had gehouden |
we houden | we hielden | we hebben gehouden | we hadden gehouden |
jullie houden | jullie hielden | jullie hebben gehouden | jullie hadden gehouden |
ze houden | ze hielden | ze hebben gehouden | ze hadden gehouden |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal houden | ik zou houden | ik zal hebben gehouden | ik zou hebben gehouden |
je zult houden | je zou houden | je zult hebben gehouden | je zou hebben gehouden |
hij zal houden | hij zou houden | hij zal hebben gehouden | hij zou hebben gehouden |
we zullen houden | we zouden houden | we zullen hebben gehouden | we zouden hebben gehouden |
jullie zullen houden | jullie zouden houden | jullie zullen hebben gehouden | jullie zouden hebben gehouden |
ze zullen houden | ze zouden houden | ze zullen hebben gehouden | ze zouden hebben gehouden |
huilen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik huil | ik huilde | ik heb gehuild | ik had gehuild |
je huilt | je huilde | je hebt gehuild | je had gehuild |
hij huilt | hij huilde | hij heeft gehuild | hij had gehuild |
we huilen | we huilden | we hebben gehuild | we hadden gehuild |
jullie huilen | jullie huilden | jullie hebben gehuild | jullie hadden gehuild |
ze huilen | ze huilden | ze hebben gehuild | ze hadden gehuild |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal huilen | ik zou huilen | ik zal hebben gehuild | ik zou hebben gehuild |
je zult huilen | je zou huilen | je zult hebben gehuild | je zou hebben gehuild |
hij zal huilen | hij zou huilen | hij zal hebben gehuild | hij zou hebben gehuild |
we zullen huilen | we zouden huilen | we zullen hebben gehuild | we zouden hebben gehuild |
jullie zullen huilen | jullie zouden huilen | jullie zullen hebben gehuild | jullie zouden hebben gehuild |
ze zullen huilen | ze zouden huilen | ze zullen hebben gehuild | ze zouden hebben gehuild |
kennen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ken | ik kende | ik heb gekend | ik had gekend |
je kent | je kende | je hebt gekend | je had gekend |
hij kent | hij kende | hij heeft gekend | hij had gekend |
we kennen | we kenden | we hebben gekend | we hadden gekend |
jullie kennen | jullie kenden | jullie hebben gekend | jullie hadden gekend |
ze kennen | ze kenden | ze hebben gekend | ze hadden gekend |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kennen | ik zou kennen | ik zal hebben gekend | ik zou hebben gekend |
je zult kennen | je zou kennen | je zult hebben gekend | je zou hebben gekend |
hij zal kennen | hij zou kennen | hij zal hebben gekend | hij zou hebben gekend |
we zullen kennen | we zouden kennen | we zullen hebben gekend | we zouden hebben gekend |
jullie zullen kennen | jullie zouden kennen | jullie zullen hebben gekend | jullie zouden hebben gekend |
ze zullen kennen | ze zouden kennen | ze zullen hebben gekend | ze zouden hebben gekend |
kiezen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kies | ik koos | ik heb gekozen | ik had gekozen |
je kiest | je koos | je hebt gekozen | je had gekozen |
hij kiest | hij koos | hij heeft gekozen | hij had gekozen |
we kiezen | we kozen | we hebben gekozen | we hadden gekozen |
jullie kiezen | jullie kozen | jullie hebben gekozen | jullie hadden gekozen |
ze kiezen | ze kozen | ze hebben gekozen | ze hadden gekozen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kiezen | ik zou kiezen | ik zal hebben gekozen | ik zou hebben gekozen |
je zult kiezen | je zou kiezen | je zult hebben gekozen | je zou hebben gekozen |
hij zal kiezen | hij zou kiezen | hij zal hebben gekozen | hij zou hebben gekozen |
we zullen kiezen | we zouden kiezen | we zullen hebben gekozen | we zouden hebben gekozen |
jullie zullen kiezen | jullie zouden kiezen | jullie zullen hebben gekozen | jullie zouden hebben gekozen |
ze zullen kiezen | ze zouden kiezen | ze zullen hebben gekozen | ze zouden hebben gekozen |
kijken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kijk | ik keek | ik heb gekeken | ik had gekeken |
je kijkt | je keek | je hebt gekeken | je had gekeken |
hij kijkt | hij keek | hij heeft gekeken | hij had gekeken |
we kijken | we keken | we hebben gekeken | we hadden gekeken |
jullie kijken | jullie keken | jullie hebben gekeken | jullie hadden gekeken |
ze kijken | ze keken | ze hebben gekeken | ze hadden gekeken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kijken | ik zou kijken | ik zal hebben gekeken | ik zou hebben gekeken |
je zult kijken | je zou kijken | je zult hebben gekeken | je zou hebben gekeken |
hij zal kijken | hij zou kijken | hij zal hebben gekeken | hij zou hebben gekeken |
we zullen kijken | we zouden kijken | we zullen hebben gekeken | we zouden hebben gekeken |
jullie zullen kijken | jullie zouden kijken | jullie zullen hebben gekeken | jullie zouden hebben gekeken |
ze zullen kijken | ze zouden kijken | ze zullen hebben gekeken | ze zouden hebben gekeken |
komen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom | ik kwam | ik ben gekomen | ik was gekomen |
je komt | je kwam | je bent gekomen | je was gekomen |
hij komt | hij kwam | hij is gekomen | hij was gekomen |
we komen | we kwamen | we zijn gekomen | we waren gekomen |
jullie komen | jullie kwamen | jullie zijn gekomen | jullie waren gekomen |
ze komen | ze kwamen | ze zijn gekomen | ze waren gekomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal komen | ik zou komen | ik zal zijn gekomen | ik zou zijn gekomen |
je zult komen | je zou komen | je zult zijn gekomen | je zou zijn gekomen |
hij zal komen | hij zou komen | hij zal zijn gekomen | hij zou zijn gekomen |
we zullen komen | we zouden komen | we zullen zijn gekomen | we zouden zijn gekomen |
jullie zullen komen | jullie zouden komen | jullie zullen zijn gekomen | jullie zouden zijn gekomen |
ze zullen komen | ze zouden komen | ze zullen zijn gekomen | ze zouden zijn gekomen |
kopen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik koop | ik kocht | ik heb gekocht | ik had gekocht |
je koopt | je kocht | je hebt gekocht | je had gekocht |
hij koopt | hij kocht | hij heeft gekocht | hij had gekocht |
we kopen | we kochten | we hebben gekocht | we hadden gekocht |
jullie kopen | jullie kochten | jullie hebben gekocht | jullie hadden gekocht |
ze kopen | ze kochten | ze hebben gekocht | ze hadden gekocht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kopen | ik zou kopen | ik zal hebben gekocht | ik zou hebben gekocht |
je zult kopen | je zou kopen | je zult hebben gekocht | je zou hebben gekocht |
hij zal kopen | hij zou kopen | hij zal hebben gekocht | hij zou hebben gekocht |
we zullen kopen | we zouden kopen | we zullen hebben gekocht | we zouden hebben gekocht |
jullie zullen kopen | jullie zouden kopen | jullie zullen hebben gekocht | jullie zouden hebben gekocht |
ze zullen kopen | ze zouden kopen | ze zullen hebben gekocht | ze zouden hebben gekocht |
kosten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kost | ik kostte | ik heb gekost | ik had gekost |
je kost | je kostte | je hebt gekost | je had gekost |
hij kost | hij kostte | hij heeft gekost | hij had gekost |
we kosten | we kostten | we hebben gekost | we hadden gekost |
jullie kosten | jullie kostten | jullie hebben gekost | jullie hadden gekost |
ze kosten | ze kostten | ze hebben gekost | ze hadden gekost |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kosten | ik zou kosten | ik zal hebben gekost | ik zou hebben gekost |
je zult kosten | je zou kosten | je zult hebben gekost | je zou hebben gekost |
hij zal kosten | hij zou kosten | hij zal hebben gekost | hij zou hebben gekost |
we zullen kosten | we zouden kosten | we zullen hebben gekost | we zouden hebben gekost |
jullie zullen kosten | jullie zouden kosten | jullie zullen hebben gekost | jullie zouden hebben gekost |
ze zullen kosten | ze zouden kosten | ze zullen hebben gekost | ze zouden hebben gekost |
krijgen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik krijg | ik kreeg | ik heb gekregen | ik had gekregen |
je krijgt | je kreeg | je hebt gekregen | je had gekregen |
hij krijgt | hij kreeg | hij heeft gekregen | hij had gekregen |
we krijgen | we kregen | we hebben gekregen | we hadden gekregen |
jullie krijgen | jullie kregen | jullie hebben gekregen | jullie hadden gekregen |
ze krijgen | ze kregen | ze hebben gekregen | ze hadden gekregen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal krijgen | ik zou krijgen | ik zal hebben gekregen | ik zou hebben gekregen |
je zult krijgen | je zou krijgen | je zult hebben gekregen | je zou hebben gekregen |
hij zal krijgen | hij zou krijgen | hij zal hebben gekregen | hij zou hebben gekregen |
we zullen krijgen | we zouden krijgen | we zullen hebben gekregen | we zouden hebben gekregen |
jullie zullen krijgen | jullie zouden krijgen | jullie zullen hebben gekregen | jullie zouden hebben gekregen |
ze zullen krijgen | ze zouden krijgen | ze zullen hebben gekregen | ze zouden hebben gekregen |
kunnen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kan | ik kon | ik heb gekund | ik had gekund |
je kunt | je kon | je hebt gekund | je had gekund |
hij kan | hij kon | hij heeft gekund | hij had gekund |
we kunnen | we konden | we hebben gekund | we hadden gekund |
jullie kunnen | jullie konden | jullie hebben gekund | jullie hadden gekund |
ze kunnen | ze konden | ze hebben gekund | ze hadden gekund |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kunnen | ik zou kunnen | ik zal hebben gekund | ik zou hebben gekund |
je zult kunnen | je zou kunnen | je zult hebben gekund | je zou hebben gekund |
hij zal kunnen | hij zou kunnen | hij zal hebben gekund | hij zou hebben gekund |
we zullen kunnen | we zouden kunnen | we zullen hebben gekund | we zouden hebben gekund |
jullie zullen kunnen | jullie zouden kunnen | jullie zullen hebben gekund | jullie zouden hebben gekund |
ze zullen kunnen | ze zouden kunnen | ze zullen hebben gekund | ze zouden hebben gekund |
kussen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kus | ik kuste | ik heb gekust | ik had gekust |
je kust | je kuste | je hebt gekust | je had gekust |
hij kust | hij kuste | hij heeft gekust | hij had gekust |
we kussen | we kusten | we hebben gekust | we hadden gekust |
jullie kussen | jullie kusten | jullie hebben gekust | jullie hadden gekust |
ze kussen | ze kusten | ze hebben gekust | ze hadden gekust |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal kussen | ik zou kussen | ik zal hebben gekust | ik zou hebben gekust |
je zult kussen | je zou kussen | je zult hebben gekust | je zou hebben gekust |
hij zal kussen | hij zou kussen | hij zal hebben gekust | hij zou hebben gekust |
we zullen kussen | we zouden kussen | we zullen hebben gekust | we zouden hebben gekust |
jullie zullen kussen | jullie zouden kussen | jullie zullen hebben gekust | jullie zouden hebben gekust |
ze zullen kussen | ze zouden kussen | ze zullen hebben gekust | ze zouden hebben gekust |
lachen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lach | ik lachte | ik heb gelachen | ik had gelachen |
je lacht | je lachte | je hebt gelachen | je had gelachen |
hij lacht | hij lachte | hij heeft gelachen | hij had gelachen |
we lachen | we lachten | we hebben gelachen | we hadden gelachen |
jullie lachen | jullie lachten | jullie hebben gelachen | jullie hadden gelachen |
ze lachen | ze lachten | ze hebben gelachen | ze hadden gelachen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lachen | ik zou lachen | ik zal hebben gelachen | ik zou hebben gelachen |
je zult lachen | je zou lachen | je zult hebben gelachen | je zou hebben gelachen |
hij zal lachen | hij zou lachen | hij zal hebben gelachen | hij zou hebben gelachen |
we zullen lachen | we zouden lachen | we zullen hebben gelachen | we zouden hebben gelachen |
jullie zullen lachen | jullie zouden lachen | jullie zullen hebben gelachen | jullie zouden hebben gelachen |
ze zullen lachen | ze zouden lachen | ze zullen hebben gelachen | ze zouden hebben gelachen |
laten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik laat | ik liet | ik heb gelaten | ik had gelaten |
je laat | je liet | je hebt gelaten | je had gelaten |
hij laat | hij liet | hij heeft gelaten | hij had gelaten |
we laten | we lieten | we hebben gelaten | we hadden gelaten |
jullie laten | jullie lieten | jullie hebben gelaten | jullie hadden gelaten |
ze laten | ze lieten | ze hebben gelaten | ze hadden gelaten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal laten | ik zou laten | ik zal hebben gelaten | ik zou hebben gelaten |
je zult laten | je zou laten | je zult hebben gelaten | je zou hebben gelaten |
hij zal laten | hij zou laten | hij zal hebben gelaten | hij zou hebben gelaten |
we zullen laten | we zouden laten | we zullen hebben gelaten | we zouden hebben gelaten |
jullie zullen laten | jullie zouden laten | jullie zullen hebben gelaten | jullie zouden hebben gelaten |
ze zullen laten | ze zouden laten | ze zullen hebben gelaten | ze zouden hebben gelaten |
leggen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leg | ik legde | ik heb gelegd | ik had gelegd |
je legt | je legde | je hebt gelegd | je had gelegd |
hij legt | hij legde | hij heeft gelegd | hij had gelegd |
we leggen | we legden | we hebben gelegd | we hadden gelegd |
jullie leggen | jullie legden | jullie hebben gelegd | jullie hadden gelegd |
ze leggen | ze legden | ze hebben gelegd | ze hadden gelegd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leggen | ik zou leggen | ik zal hebben gelegd | ik zou hebben gelegd |
je zult leggen | je zou leggen | je zult hebben gelegd | je zou hebben gelegd |
hij zal leggen | hij zou leggen | hij zal hebben gelegd | hij zou hebben gelegd |
we zullen leggen | we zouden leggen | we zullen hebben gelegd | we zouden hebben gelegd |
jullie zullen leggen | jullie zouden leggen | jullie zullen hebben gelegd | jullie zouden hebben gelegd |
ze zullen leggen | ze zouden leggen | ze zullen hebben gelegd | ze zouden hebben gelegd |
leiden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leid | ik leidde | ik heb geleid | ik had geleid |
je leidt | je leidde | je hebt geleid | je had geleid |
hij leidt | hij leidde | hij heeft geleid | hij had geleid |
we leiden | we leidden | we hebben geleid | we hadden geleid |
jullie leiden | jullie leidden | jullie hebben geleid | jullie hadden geleid |
ze leiden | ze leidden | ze hebben geleid | ze hadden geleid |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leiden | ik zou leiden | ik zal hebben geleid | ik zou hebben geleid |
je zult leiden | je zou leiden | je zult hebben geleid | je zou hebben geleid |
hij zal leiden | hij zou leiden | hij zal hebben geleid | hij zou hebben geleid |
we zullen leiden | we zouden leiden | we zullen hebben geleid | we zouden hebben geleid |
jullie zullen leiden | jullie zouden leiden | jullie zullen hebben geleid | jullie zouden hebben geleid |
ze zullen leiden | ze zouden leiden | ze zullen hebben geleid | ze zouden hebben geleid |
leren | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leer | ik leerde | ik heb geleerd | ik had geleerd |
je leert | je leerde | je hebt geleerd | je had geleerd |
hij leert | hij leerde | hij heeft geleerd | hij had geleerd |
we leren | we leerden | we hebben geleerd | we hadden geleerd |
jullie leren | jullie leerden | jullie hebben geleerd | jullie hadden geleerd |
ze leren | ze leerden | ze hebben geleerd | ze hadden geleerd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leren | ik zou leren | ik zal hebben geleerd | ik zou hebben geleerd |
je zult leren | je zou leren | je zult hebben geleerd | je zou hebben geleerd |
hij zal leren | hij zou leren | hij zal hebben geleerd | hij zou hebben geleerd |
we zullen leren | we zouden leren | we zullen hebben geleerd | we zouden hebben geleerd |
jullie zullen leren | jullie zouden leren | jullie zullen hebben geleerd | jullie zouden hebben geleerd |
ze zullen leren | ze zouden leren | ze zullen hebben geleerd | ze zouden hebben geleerd |
leven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leef | ik leefde | ik heb geleefd | ik had geleefd |
je leeft | je leefde | je hebt geleefd | je had geleefd |
hij leeft | hij leefde | hij heeft geleefd | hij had geleefd |
we leven | we leefden | we hebben geleefd | we hadden geleefd |
jullie leven | jullie leefden | jullie hebben geleefd | jullie hadden geleefd |
ze leven | ze leefden | ze hebben geleefd | ze hadden geleefd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal leven | ik zou leven | ik zal hebben geleefd | ik zou hebben geleefd |
je zult leven | je zou leven | je zult hebben geleefd | je zou hebben geleefd |
hij zal leven | hij zou leven | hij zal hebben geleefd | hij zou hebben geleefd |
we zullen leven | we zouden leven | we zullen hebben geleefd | we zouden hebben geleefd |
jullie zullen leven | jullie zouden leven | jullie zullen hebben geleefd | jullie zouden hebben geleefd |
ze zullen leven | ze zouden leven | ze zullen hebben geleefd | ze zouden hebben geleefd |
lezen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lees | ik las | ik heb gelezen | ik had gelezen |
je leest | je las | je hebt gelezen | je had gelezen |
hij leest | hij las | hij heeft gelezen | hij had gelezen |
we lezen | we lazen | we hebben gelezen | we hadden gelezen |
jullie lezen | jullie lazen | jullie hebben gelezen | jullie hadden gelezen |
ze lezen | ze lazen | ze hebben gelezen | ze hadden gelezen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lezen | ik zou lezen | ik zal hebben gelezen | ik zou hebben gelezen |
je zult lezen | je zou lezen | je zult hebben gelezen | je zou hebben gelezen |
hij zal lezen | hij zou lezen | hij zal hebben gelezen | hij zou hebben gelezen |
we zullen lezen | we zouden lezen | we zullen hebben gelezen | we zouden hebben gelezen |
jullie zullen lezen | jullie zouden lezen | jullie zullen hebben gelezen | jullie zouden hebben gelezen |
ze zullen lezen | ze zouden lezen | ze zullen hebben gelezen | ze zouden hebben gelezen |
liggen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lig | ik lag | ik heb gelegen | ik had gelegen |
je ligt | je lag | je hebt gelegen | je had gelegen |
hij ligt | hij lag | hij heeft gelegen | hij had gelegen |
we liggen | we lagen | we hebben gelegen | we hadden gelegen |
jullie liggen | jullie lagen | jullie hebben gelegen | jullie hadden gelegen |
ze liggen | ze lagen | ze hebben gelegen | ze hadden gelegen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal liggen | ik zou liggen | ik zal hebben gelegen | ik zou hebben gelegen |
je zult liggen | je zou liggen | je zult hebben gelegen | je zou hebben gelegen |
hij zal liggen | hij zou liggen | hij zal hebben gelegen | hij zou hebben gelegen |
we zullen liggen | we zouden liggen | we zullen hebben gelegen | we zouden hebben gelegen |
jullie zullen liggen | jullie zouden liggen | jullie zullen hebben gelegen | jullie zouden hebben gelegen |
ze zullen liggen | ze zouden liggen | ze zullen hebben gelegen | ze zouden hebben gelegen |
lijken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik lijk | ik leek | ik heb geleken | ik had geleken |
je lijkt | je leek | je hebt geleken | je had geleken |
hij lijkt | hij leek | hij heeft geleken | hij had geleken |
we lijken | we leken | we hebben geleken | we hadden geleken |
jullie lijken | jullie leken | jullie hebben geleken | jullie hadden geleken |
ze lijken | ze leken | ze hebben geleken | ze hadden geleken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lijken | ik zou lijken | ik zal hebben geleken | ik zou hebben geleken |
je zult lijken | je zou lijken | je zult hebben geleken | je zou hebben geleken |
hij zal lijken | hij zou lijken | hij zal hebben geleken | hij zou hebben geleken |
we zullen lijken | we zouden lijken | we zullen hebben geleken | we zouden hebben geleken |
jullie zullen lijken | jullie zouden lijken | jullie zullen hebben geleken | jullie zouden hebben geleken |
ze zullen lijken | ze zouden lijken | ze zullen hebben geleken | ze zouden hebben geleken |
lopen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik loop | ik liep | ik heb gelopen | ik had gelopen |
je loopt | je liep | je hebt gelopen | je had gelopen |
hij loopt | hij liep | hij heeft gelopen | hij had gelopen |
we lopen | we liepen | we hebben gelopen | we hadden gelopen |
jullie lopen | jullie liepen | jullie hebben gelopen | jullie hadden gelopen |
ze lopen | ze liepen | ze hebben gelopen | ze hadden gelopen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal lopen | ik zou lopen | ik zal hebben gelopen | ik zou hebben gelopen |
je zult lopen | je zou lopen | je zult hebben gelopen | je zou hebben gelopen |
hij zal lopen | hij zou lopen | hij zal hebben gelopen | hij zou hebben gelopen |
we zullen lopen | we zouden lopen | we zullen hebben gelopen | we zouden hebben gelopen |
jullie zullen lopen | jullie zouden lopen | jullie zullen hebben gelopen | jullie zouden hebben gelopen |
ze zullen lopen | ze zouden lopen | ze zullen hebben gelopen | ze zouden hebben gelopen |
luisteren | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik luister | ik luisterde | ik heb geluisterd | ik had geluisterd |
je luistert | je luisterde | je hebt geluisterd | je had geluisterd |
hij luistert | hij luisterde | hij heeft geluisterd | hij had geluisterd |
we luisteren | we luisterden | we hebben geluisterd | we hadden geluisterd |
jullie luisteren | jullie luisterden | jullie hebben geluisterd | jullie hadden geluisterd |
ze luisteren | ze luisterden | ze hebben geluisterd | ze hadden geluisterd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal luisteren | ik zou luisteren | ik zal hebben geluisterd | ik zou hebben geluisterd |
je zult luisteren | je zou luisteren | je zult hebben geluisterd | je zou hebben geluisterd |
hij zal luisteren | hij zou luisteren | hij zal hebben geluisterd | hij zou hebben geluisterd |
we zullen luisteren | we zouden luisteren | we zullen hebben geluisterd | we zouden hebben geluisterd |
jullie zullen luisteren | jullie zouden luisteren | jullie zullen hebben geluisterd | jullie zouden hebben geluisterd |
ze zullen luisteren | ze zouden luisteren | ze zullen hebben geluisterd | ze zouden hebben geluisterd |
maken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik maak | ik maakte | ik heb gemaakt | ik had gemaakt |
je maakt | je maakte | je hebt gemaakt | je had gemaakt |
hij maakt | hij maakte | hij heeft gemaakt | hij had gemaakt |
we maken | we maakten | we hebben gemaakt | we hadden gemaakt |
jullie maken | jullie maakten | jullie hebben gemaakt | jullie hadden gemaakt |
ze maken | ze maakten | ze hebben gemaakt | ze hadden gemaakt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal maken | ik zou maken | ik zal hebben gemaakt | ik zou hebben gemaakt |
je zult maken | je zou maken | je zult hebben gemaakt | je zou hebben gemaakt |
hij zal maken | hij zou maken | hij zal hebben gemaakt | hij zou hebben gemaakt |
we zullen maken | we zouden maken | we zullen hebben gemaakt | we zouden hebben gemaakt |
jullie zullen maken | jullie zouden maken | jullie zullen hebben gemaakt | jullie zouden hebben gemaakt |
ze zullen maken | ze zouden maken | ze zullen hebben gemaakt | ze zouden hebben gemaakt |
meenemen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik neem mee | ik nam mee | ik heb meegenomen | ik had meegenomen |
je neemt mee | je nam mee | je hebt meegenomen | je had meegenomen |
hij neemt mee | hij nam mee | hij heeft meegenomen | hij had meegenomen |
we nemen mee | we namen mee | we hebben meegenomen | we hadden meegenomen |
jullie nemen mee | jullie namen mee | jullie hebben meegenomen | jullie hadden meegenomen |
ze nemen mee | ze namen mee | ze hebben meegenomen | ze hadden meegenomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal meenemen | ik zou meenemen | ik zal hebben meegenomen | ik zou hebben meegenomen |
je zult meenemen | je zou meenemen | je zult hebben meegenomen | je zou hebben meegenomen |
hij zal meenemen | hij zou meenemen | hij zal hebben meegenomen | hij zou hebben meegenomen |
we zullen meenemen | we zouden meenemen | we zullen hebben meegenomen | we zouden hebben meegenomen |
jullie zullen meenemen | jullie zouden meenemen | jullie zullen hebben meegenomen | jullie zouden hebben meegenomen |
ze zullen meenemen | ze zouden meenemen | ze zullen hebben meegenomen | ze zouden hebben meegenomen |
merken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik merk | ik merkte | ik heb gemerkt | ik had gemerkt |
je merkt | je merkte | je hebt gemerkt | je had gemerkt |
hij merkt | hij merkte | hij heeft gemerkt | hij had gemerkt |
we merken | we merkten | we hebben gemerkt | we hadden gemerkt |
jullie merken | jullie merkten | jullie hebben gemerkt | jullie hadden gemerkt |
ze merken | ze merkten | ze hebben gemerkt | ze hadden gemerkt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal merken | ik zou merken | ik zal hebben gemerkt | ik zou hebben gemerkt |
je zult merken | je zou merken | je zult hebben gemerkt | je zou hebben gemerkt |
hij zal merken | hij zou merken | hij zal hebben gemerkt | hij zou hebben gemerkt |
we zullen merken | we zouden merken | we zullen hebben gemerkt | we zouden hebben gemerkt |
jullie zullen merken | jullie zouden merken | jullie zullen hebben gemerkt | jullie zouden hebben gemerkt |
ze zullen merken | ze zouden merken | ze zullen hebben gemerkt | ze zouden hebben gemerkt |
missen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik mis | ik miste | ik heb gemist | ik had gemist |
je mist | je miste | je hebt gemist | je had gemist |
hij mist | hij miste | hij heeft gemist | hij had gemist |
we missen | we misten | we hebben gemist | we hadden gemist |
jullie missen | jullie misten | jullie hebben gemist | jullie hadden gemist |
ze missen | ze misten | ze hebben gemist | ze hadden gemist |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal missen | ik zou missen | ik zal hebben gemist | ik zou hebben gemist |
je zult missen | je zou missen | je zult hebben gemist | je zou hebben gemist |
hij zal missen | hij zou missen | hij zal hebben gemist | hij zou hebben gemist |
we zullen missen | we zouden missen | we zullen hebben gemist | we zouden hebben gemist |
jullie zullen missen | jullie zouden missen | jullie zullen hebben gemist | jullie zouden hebben gemist |
ze zullen missen | ze zouden missen | ze zullen hebben gemist | ze zouden hebben gemist |
moeten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik moet | ik moest | ik heb gemoeten | ik had gemoeten |
je moet | je moest | je hebt gemoeten | je had gemoeten |
hij moet | hij moest | hij heeft gemoeten | hij had gemoeten |
we moeten | we moesten | we hebben gemoeten | we hadden gemoeten |
jullie moeten | jullie moesten | jullie hebben gemoeten | jullie hadden gemoeten |
ze moeten | ze moesten | ze hebben gemoeten | ze hadden gemoeten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal moeten | ik zou moeten | ik zal hebben gemoeten | ik zou hebben gemoeten |
je zult moeten | je zou moeten | je zult hebben gemoeten | je zou hebben gemoeten |
hij zal moeten | hij zou moeten | hij zal hebben gemoeten | hij zou hebben gemoeten |
we zullen moeten | we zouden moeten | we zullen hebben gemoeten | we zouden hebben gemoeten |
jullie zullen moeten | jullie zouden moeten | jullie zullen hebben gemoeten | jullie zouden hebben gemoeten |
ze zullen moeten | ze zouden moeten | ze zullen hebben gemoeten | ze zouden hebben gemoeten |
mogen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik mag | ik mocht | ik heb gemogen | ik had gemogen |
je mag | je mocht | je hebt gemogen | je had gemogen |
hij mag | hij mocht | hij heeft gemogen | hij had gemogen |
we mogen | we mochten | we hebben gemogen | we hadden gemogen |
jullie mogen | jullie mochten | jullie hebben gemogen | jullie hadden gemogen |
ze mogen | ze mochten | ze hebben gemogen | ze hadden gemogen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal mogen | ik zou mogen | ik zal hebben gemogen | ik zou hebben gemogen |
je zult mogen | je zou mogen | je zult hebben gemogen | je zou hebben gemogen |
hij zal mogen | hij zou mogen | hij zal hebben gemogen | hij zou hebben gemogen |
we zullen mogen | we zouden mogen | we zullen hebben gemogen | we zouden hebben gemogen |
jullie zullen mogen | jullie zouden mogen | jullie zullen hebben gemogen | jullie zouden hebben gemogen |
ze zullen mogen | ze zouden mogen | ze zullen hebben gemogen | ze zouden hebben gemogen |
nadenken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik denk na | ik dacht na | ik heb nagedacht | ik had nagedacht |
je denkt na | je dacht na | je hebt nagedacht | je had nagedacht |
hij denkt na | hij dacht na | hij heeft nagedacht | hij had nagedacht |
we denken na | we dachten na | we hebben nagedacht | we hadden nagedacht |
jullie denken na | jullie dachten na | jullie hebben nagedacht | jullie hadden nagedacht |
ze denken na | ze dachten na | ze hebben nagedacht | ze hadden nagedacht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal nadenken | ik zou nadenken | ik zal hebben nagedacht | ik zou hebben nagedacht |
je zult nadenken | je zou nadenken | je zult hebben nagedacht | je zou hebben nagedacht |
hij zal nadenken | hij zou nadenken | hij zal hebben nagedacht | hij zou hebben nagedacht |
we zullen nadenken | we zouden nadenken | we zullen hebben nagedacht | we zouden hebben nagedacht |
jullie zullen nadenken | jullie zouden nadenken | jullie zullen hebben nagedacht | jullie zouden hebben nagedacht |
ze zullen nadenken | ze zouden nadenken | ze zullen hebben nagedacht | ze zouden hebben nagedacht |
nemen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik neem | ik nam | ik heb genomen | ik had genomen |
je neemt | je nam | je hebt genomen | je had genomen |
hij neemt | hij nam | hij heeft genomen | hij had genomen |
we nemen | we namen | we hebben genomen | we hadden genomen |
jullie nemen | jullie namen | jullie hebben genomen | jullie hadden genomen |
ze nemen | ze namen | ze hebben genomen | ze hadden genomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal nemen | ik zou nemen | ik zal hebben genomen | ik zou hebben genomen |
je zult nemen | je zou nemen | je zult hebben genomen | je zou hebben genomen |
hij zal nemen | hij zou nemen | hij zal hebben genomen | hij zou hebben genomen |
we zullen nemen | we zouden nemen | we zullen hebben genomen | we zouden hebben genomen |
jullie zullen nemen | jullie zouden nemen | jullie zullen hebben genomen | jullie zouden hebben genomen |
ze zullen nemen | ze zouden nemen | ze zullen hebben genomen | ze zouden hebben genomen |
noemen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik noem | ik noemde | ik heb genoemd. | ik had genoemd. |
je noemt | je noemde | je hebt genoemd. | je had genoemd. |
hij noemt | hij noemde | hij heeft genoemd. | hij had genoemd. |
we noemen | we noemden | we hebben genoemd. | we hadden genoemd. |
jullie noemen | jullie noemden | jullie hebben genoemd. | jullie hadden genoemd. |
ze noemen | ze noemden | ze hebben genoemd. | ze hadden genoemd. |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal noemen | ik zou noemen | ik zal hebben genoemd. | ik zou hebben genoemd. |
je zult noemen | je zou noemen | je zult hebben genoemd. | je zou hebben genoemd. |
hij zal noemen | hij zou noemen | hij zal hebben genoemd. | hij zou hebben genoemd. |
we zullen noemen | we zouden noemen | we zullen hebben genoemd. | we zouden hebben genoemd. |
jullie zullen noemen | jullie zouden noemen | jullie zullen hebben genoemd. | jullie zouden hebben genoemd. |
ze zullen noemen | ze zouden noemen | ze zullen hebben genoemd. | ze zouden hebben genoemd. |
ontbijten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ontbijt | ik ontbeet | ik heb ontbeten | ik had ontbeten |
je ontbijt | je ontbeet | je hebt ontbeten | je had ontbeten |
hij ontbijt | hij ontbeet | hij heeft ontbeten | hij had ontbeten |
we ontbijten | we ontbeten | we hebben ontbeten | we hadden ontbeten |
jullie ontbijten | jullie ontbeten | jullie hebben ontbeten | jullie hadden ontbeten |
ze ontbijten | ze ontbeten | ze hebben ontbeten | ze hadden ontbeten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal ontbijten | ik zou ontbijten | ik zal hebben ontbeten | ik zou hebben ontbeten |
je zult ontbijten | je zou ontbijten | je zult hebben ontbeten | je zou hebben ontbeten |
hij zal ontbijten | hij zou ontbijten | hij zal hebben ontbeten | hij zou hebben ontbeten |
we zullen ontbijten | we zouden ontbijten | we zullen hebben ontbeten | we zouden hebben ontbeten |
jullie zullen ontbijten | jullie zouden ontbijten | jullie zullen hebben ontbeten | jullie zouden hebben ontbeten |
ze zullen ontbijten | ze zouden ontbijten | ze zullen hebben ontbeten | ze zouden hebben ontbeten |
ontmoeten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ontmoet | ik ontmoette | ik heb ontmoet | ik had ontmoet |
je ontmoet | je ontmoette | je hebt ontmoet | je had ontmoet |
hij ontmoet | hij ontmoette | hij heeft ontmoet | hij had ontmoet |
we ontmoeten | we ontmoetten | we hebben ontmoet | we hadden ontmoet |
jullie ontmoeten | jullie ontmoetten | jullie hebben ontmoet | jullie hadden ontmoet |
ze ontmoeten | ze ontmoetten | ze hebben ontmoet | ze hadden ontmoet |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal ontmoeten | ik zou ontmoeten | ik zal hebben ontmoet | ik zou hebben ontmoet |
je zult ontmoeten | je zou ontmoeten | je zult hebben ontmoet | je zou hebben ontmoet |
hij zal ontmoeten | hij zou ontmoeten | hij zal hebben ontmoet | hij zou hebben ontmoet |
we zullen ontmoeten | we zouden ontmoeten | we zullen hebben ontmoet | we zouden hebben ontmoet |
jullie zullen ontmoeten | jullie zouden ontmoeten | jullie zullen hebben ontmoet | jullie zouden hebben ontmoet |
ze zullen ontmoeten | ze zouden ontmoeten | ze zullen hebben ontmoet | ze zouden hebben ontmoet |
openen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik open | ik opende | ik heb geopend | ik had geopend |
je opent | je opende | je hebt geopend | je had geopend |
hij opent | hij opende | hij heeft geopend | hij had geopend |
we openen | we openden | we hebben geopend | we hadden geopend |
jullie openen | jullie openden | jullie hebben geopend | jullie hadden geopend |
ze openen | ze openden | ze hebben geopend | ze hadden geopend |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal openen | ik zou openen | ik zal hebben geopend | ik zou hebben geopend |
je zult openen | je zou openen | je zult hebben geopend | je zou hebben geopend |
hij zal openen | hij zou openen | hij zal hebben geopend | hij zou hebben geopend |
we zullen openen | we zouden openen | we zullen hebben geopend | we zouden hebben geopend |
jullie zullen openen | jullie zouden openen | jullie zullen hebben geopend | jullie zouden hebben geopend |
ze zullen openen | ze zouden openen | ze zullen hebben geopend | ze zouden hebben geopend |
pakken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik pak | ik pakte | ik heb gepakt | ik had gepakt |
je pakt | je pakte | je hebt gepakt | je had gepakt |
hij pakt | hij pakte | hij heeft gepakt | hij had gepakt |
we pakken | we pakten | we hebben gepakt | we hadden gepakt |
jullie pakken | jullie pakten | jullie hebben gepakt | jullie hadden gepakt |
ze pakken | ze pakten | ze hebben gepakt | ze hadden gepakt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal pakken | ik zou pakken | ik zal hebben gepakt | ik zou hebben gepakt |
je zult pakken | je zou pakken | je zult hebben gepakt | je zou hebben gepakt |
hij zal pakken | hij zou pakken | hij zal hebben gepakt | hij zou hebben gepakt |
we zullen pakken | we zouden pakken | we zullen hebben gepakt | we zouden hebben gepakt |
jullie zullen pakken | jullie zouden pakken | jullie zullen hebben gepakt | jullie zouden hebben gepakt |
ze zullen pakken | ze zouden pakken | ze zullen hebben gepakt | ze zouden hebben gepakt |
passen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik pas | ik paste | ik heb gepast | ik had gepast |
je past | je paste | je hebt gepast | je had gepast |
hij past | hij paste | hij heeft gepast | hij had gepast |
we passen | we pasten | we hebben gepast | we hadden gepast |
jullie passen | jullie pasten | jullie hebben gepast | jullie hadden gepast |
ze passen | ze pasten | ze hebben gepast | ze hadden gepast |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal passen | ik zou passen | ik zal hebben gepast | ik zou hebben gepast |
je zult passen | je zou passen | je zult hebben gepast | je zou hebben gepast |
hij zal passen | hij zou passen | hij zal hebben gepast | hij zou hebben gepast |
we zullen passen | we zouden passen | we zullen hebben gepast | we zouden hebben gepast |
jullie zullen passen | jullie zouden passen | jullie zullen hebben gepast | jullie zouden hebben gepast |
ze zullen passen | ze zouden passen | ze zullen hebben gepast | ze zouden hebben gepast |
plannen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik plan | ik plande | ik heb gepland | ik had gepland |
je plant | je plande | je hebt gepland | je had gepland |
hij plant | hij plande | hij heeft gepland | hij had gepland |
we plannen | we planden | we hebben gepland | we hadden gepland |
jullie plannen | jullie planden | jullie hebben gepland | jullie hadden gepland |
ze plannen | ze planden | ze hebben gepland | ze hadden gepland |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal plannen | ik zou plannen | ik zal hebben gepland | ik zou hebben gepland |
je zult plannen | je zou plannen | je zult hebben gepland | je zou hebben gepland |
hij zal plannen | hij zou plannen | hij zal hebben gepland | hij zou hebben gepland |
we zullen plannen | we zouden plannen | we zullen hebben gepland | we zouden hebben gepland |
jullie zullen plannen | jullie zouden plannen | jullie zullen hebben gepland | jullie zouden hebben gepland |
ze zullen plannen | ze zouden plannen | ze zullen hebben gepland | ze zouden hebben gepland |
planten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik plant | ik plantte | ik heb geplant | ik had geplant |
je plant | je plantte | je hebt geplant | je had geplant |
hij plant | hij plantte | hij heeft geplant | hij had geplant |
we planten | we plantten | we hebben geplant | we hadden geplant |
jullie planten | jullie plantten | jullie hebben geplant | jullie hadden geplant |
ze planten | ze plantten | ze hebben geplant | ze hadden geplant |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal planten | ik zou planten | ik zal hebben geplant | ik zou hebben geplant |
je zult planten | je zou planten | je zult hebben geplant | je zou hebben geplant |
hij zal planten | hij zou planten | hij zal hebben geplant | hij zou hebben geplant |
we zullen planten | we zouden planten | we zullen hebben geplant | we zouden hebben geplant |
jullie zullen planten | jullie zouden planten | jullie zullen hebben geplant | jullie zouden hebben geplant |
ze zullen planten | ze zouden planten | ze zullen hebben geplant | ze zouden hebben geplant |
praten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik praat | ik praatte | ik heb gepraat | ik had gepraat |
je praat | je praatte | je hebt gepraat | je had gepraat |
hij praat | hij praatte | hij heeft gepraat | hij had gepraat |
we praten | we praatten | we hebben gepraat | we hadden gepraat |
jullie praten | jullie praatten | jullie hebben gepraat | jullie hadden gepraat |
ze praten | ze praatten | ze hebben gepraat | ze hadden gepraat |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal praten | ik zou praten | ik zal hebben gepraat | ik zou hebben gepraat |
je zult praten | je zou praten | je zult hebben gepraat | je zou hebben gepraat |
hij zal praten | hij zou praten | hij zal hebben gepraat | hij zou hebben gepraat |
we zullen praten | we zouden praten | we zullen hebben gepraat | we zouden hebben gepraat |
jullie zullen praten | jullie zouden praten | jullie zullen hebben gepraat | jullie zouden hebben gepraat |
ze zullen praten | ze zouden praten | ze zullen hebben gepraat | ze zouden hebben gepraat |
proberen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik probeer | ik probeerde | ik heb geprobeerd | ik had geprobeerd |
je probeert | je probeerde | je hebt geprobeerd | je had geprobeerd |
hij probeert | hij probeerde | hij heeft geprobeerd | hij had geprobeerd |
we proberen | we probeerden | we hebben geprobeerd | we hadden geprobeerd |
jullie proberen | jullie probeerden | jullie hebben geprobeerd | jullie hadden geprobeerd |
ze proberen | ze probeerden | ze hebben geprobeerd | ze hadden geprobeerd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal proberen | ik zou proberen | ik zal hebben geprobeerd | ik zou hebben geprobeerd |
je zult proberen | je zou proberen | je zult hebben geprobeerd | je zou hebben geprobeerd |
hij zal proberen | hij zou proberen | hij zal hebben geprobeerd | hij zou hebben geprobeerd |
we zullen proberen | we zouden proberen | we zullen hebben geprobeerd | we zouden hebben geprobeerd |
jullie zullen proberen | jullie zouden proberen | jullie zullen hebben geprobeerd | jullie zouden hebben geprobeerd |
ze zullen proberen | ze zouden proberen | ze zullen hebben geprobeerd | ze zouden hebben geprobeerd |
racen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik race | ik racete | ik heb geracet | ik had geracet |
je racet | je racete | je hebt geracet | je had geracet |
hij racet | hij racete | hij heeft geracet | hij had geracet |
we racen | we raceten | we hebben geracet | we hadden geracet |
jullie racen | jullie raceten | jullie hebben geracet | jullie hadden geracet |
ze racen | ze raceten | ze hebben geracet | ze hadden geracet |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal racen | ik zou racen | ik zal hebben geracet | ik zou hebben geracet |
je zult racen | je zou racen | je zult hebben geracet | je zou hebben geracet |
hij zal racen | hij zou racen | hij zal hebben geracet | hij zou hebben geracet |
we zullen racen | we zouden racen | we zullen hebben geracet | we zouden hebben geracet |
jullie zullen racen | jullie zouden racen | jullie zullen hebben geracet | jullie zouden hebben geracet |
ze zullen racen | ze zouden racen | ze zullen hebben geracet | ze zouden hebben geracet |
raken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik raak | ik raakte | ik heb geraakt | ik had geraakt |
je raakt | je raakte | je hebt geraakt | je had geraakt |
hij raakt | hij raakte | hij heeft geraakt | hij had geraakt |
we raken | we raakten | we hebben geraakt | we hadden geraakt |
jullie raken | jullie raakten | jullie hebben geraakt | jullie hadden geraakt |
ze raken | ze raakten | ze hebben geraakt | ze hadden geraakt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal raken | ik zou raken | ik zal hebben geraakt | ik zou hebben geraakt |
je zult raken | je zou raken | je zult hebben geraakt | je zou hebben geraakt |
hij zal raken | hij zou raken | hij zal hebben geraakt | hij zou hebben geraakt |
we zullen raken | we zouden raken | we zullen hebben geraakt | we zouden hebben geraakt |
jullie zullen raken | jullie zouden raken | jullie zullen hebben geraakt | jullie zouden hebben geraakt |
ze zullen raken | ze zouden raken | ze zullen hebben geraakt | ze zouden hebben geraakt |
redden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik red | ik redde | ik heb gered | ik had gered |
je redt | je redde | je hebt gered | je had gered |
hij redt | hij redde | hij heeft gered | hij had gered |
we redden | we redden | we hebben gered | we hadden gered |
jullie redden | jullie redden | jullie hebben gered | jullie hadden gered |
ze redden | ze redden | ze hebben gered | ze hadden gered |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal redden | ik zou redden | ik zal hebben gered | ik zou hebben gered |
je zult redden | je zou redden | je zult hebben gered | je zou hebben gered |
hij zal redden | hij zou redden | hij zal hebben gered | hij zou hebben gered |
we zullen redden | we zouden redden | we zullen hebben gered | we zouden hebben gered |
jullie zullen redden | jullie zouden redden | jullie zullen hebben gered | jullie zouden hebben gered |
ze zullen redden | ze zouden redden | ze zullen hebben gered | ze zouden hebben gered |
regenen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
het regent | het regende | het heeft geregend | het had geregend |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
het zal regenen | het zou regenen | het zal hebben geregend | het zou hebben geregend |
reizen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik reis | ik reisde | ik heb gereisd | ik had gereisd |
je reist | je reisde | je hebt gereisd | je had gereisd |
hij reist | hij reisde | hij heeft gereisd | hij had gereisd |
we reizen | we reisden | we hebben gereisd | we hadden gereisd |
jullie reizen | jullie reisden | jullie hebben gereisd | jullie hadden gereisd |
ze reizen | ze reisden | ze hebben gereisd | ze hadden gereisd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal reizen | ik zou reizen | ik zal hebben gereisd | ik zou hebben gereisd |
je zult reizen | je zou reizen | je zult hebben gereisd | je zou hebben gereisd |
hij zal reizen | hij zou reizen | hij zal hebben gereisd | hij zou hebben gereisd |
we zullen reizen | we zouden reizen | we zullen hebben gereisd | we zouden hebben gereisd |
jullie zullen reizen | jullie zouden reizen | jullie zullen hebben gereisd | jullie zouden hebben gereisd |
ze zullen reizen | ze zouden reizen | ze zullen hebben gereisd | ze zouden hebben gereisd |
rennen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik ren | ik rende | ik heb gerend | ik had gerend |
je rent | je rende | je hebt gerend | je had gerend |
hij rent | hij rende | hij heeft gerend | hij had gerend |
we rennen | we renden | we hebben gerend | we hadden gerend |
jullie rennen | jullie renden | jullie hebben gerend | jullie hadden gerend |
ze rennen | ze renden | ze hebben gerend | ze hadden gerend |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal rennen | ik zou rennen | ik zal hebben gerend | ik zou hebben gerend |
je zult rennen | je zou rennen | je zult hebben gerend | je zou hebben gerend |
hij zal rennen | hij zou rennen | hij zal hebben gerend | hij zou hebben gerend |
we zullen rennen | we zouden rennen | we zullen hebben gerend | we zouden hebben gerend |
jullie zullen rennen | jullie zouden rennen | jullie zullen hebben gerend | jullie zouden hebben gerend |
ze zullen rennen | ze zouden rennen | ze zullen hebben gerend | ze zouden hebben gerend |
rijden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik rijd | ik reed | ik heb gereden | ik had gereden |
je rijdt | je reed | je hebt gereden | je had gereden |
hij rijdt | hij reed | hij heeft gereden | hij had gereden |
we rijden | we reden | we hebben gereden | we hadden gereden |
jullie rijden | jullie reden | jullie hebben gereden | jullie hadden gereden |
ze rijden | ze reden | ze hebben gereden | ze hadden gereden |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal rijden | ik zou rijden | ik zal hebben gereden | ik zou hebben gereden |
je zult rijden | je zou rijden | je zult hebben gereden | je zou hebben gereden |
hij zal rijden | hij zou rijden | hij zal hebben gereden | hij zou hebben gereden |
we zullen rijden | we zouden rijden | we zullen hebben gereden | we zouden hebben gereden |
jullie zullen rijden | jullie zouden rijden | jullie zullen hebben gereden | jullie zouden hebben gereden |
ze zullen rijden | ze zouden rijden | ze zullen hebben gereden | ze zouden hebben gereden |
roepen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik roep | ik riep | ik heb geroepen | ik had geroepen |
je roept | je riep | je hebt geroepen | je had geroepen |
hij roept | hij riep | hij heeft geroepen | hij had geroepen |
we roepen | we riepen | we hebben geroepen | we hadden geroepen |
jullie roepen | jullie riepen | jullie hebben geroepen | jullie hadden geroepen |
ze roepen | ze riepen | ze hebben geroepen | ze hadden geroepen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal roepen | ik zou roepen | ik zal hebben geroepen | ik zou hebben geroepen |
je zult roepen | je zou roepen | je zult hebben geroepen | je zou hebben geroepen |
hij zal roepen | hij zou roepen | hij zal hebben geroepen | hij zou hebben geroepen |
we zullen roepen | we zouden roepen | we zullen hebben geroepen | we zouden hebben geroepen |
jullie zullen roepen | jullie zouden roepen | jullie zullen hebben geroepen | jullie zouden hebben geroepen |
ze zullen roepen | ze zouden roepen | ze zullen hebben geroepen | ze zouden hebben geroepen |
schaatsen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik schaats | ik schaatste | ik heb geschaatst | ik had geschaatst |
je schaatst | je schaatste | je hebt geschaatst | je had geschaatst |
hij schaatst | hij schaatste | hij heeft geschaatst | hij had geschaatst |
we schaatsen | we schaatsten | we hebben geschaatst | we hadden geschaatst |
jullie schaatsen | jullie schaatsten | jullie hebben geschaatst | jullie hadden geschaatst |
ze schaatsen | ze schaatsten | ze hebben geschaatst | ze hadden geschaatst |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal schaatsen | ik zou schaatsen | ik zal hebben geschaatst | ik zou hebben geschaatst |
je zult schaatsen | je zou schaatsen | je zult hebben geschaatst | je zou hebben geschaatst |
hij zal schaatsen | hij zou schaatsen | hij zal hebben geschaatst | hij zou hebben geschaatst |
we zullen schaatsen | we zouden schaatsen | we zullen hebben geschaatst | we zouden hebben geschaatst |
jullie zullen schaatsen | jullie zouden schaatsen | jullie zullen hebben geschaatst | jullie zouden hebben geschaatst |
ze zullen schaatsen | ze zouden schaatsen | ze zullen hebben geschaatst | ze zouden hebben geschaatst |
schrijven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik schrijf | ik schreef | ik heb geschreven | ik had geschreven |
je schrijft | je schreef | je hebt geschreven | je had geschreven |
hij schrijft | hij schreef | hij heeft geschreven | hij had geschreven |
we schrijven | we schreven | we hebben geschreven | we hadden geschreven |
jullie schrijven | jullie schreven | jullie hebben geschreven | jullie hadden geschreven |
ze schrijven | ze schreven | ze hebben geschreven | ze hadden geschreven |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal schrijven | ik zou schrijven | ik zal hebben geschreven | ik zou hebben geschreven |
je zult schrijven | je zou schrijven | je zult hebben geschreven | je zou hebben geschreven |
hij zal schrijven | hij zou schrijven | hij zal hebben geschreven | hij zou hebben geschreven |
we zullen schrijven | we zouden schrijven | we zullen hebben geschreven | we zouden hebben geschreven |
jullie zullen schrijven | jullie zouden schrijven | jullie zullen hebben geschreven | jullie zouden hebben geschreven |
ze zullen schrijven | ze zouden schrijven | ze zullen hebben geschreven | ze zouden hebben geschreven |
schrikken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik schrik | ik schrok | ik ben geschrokken | ik was geschrokken |
je schrikt | je schrok | je bent geschrokken | je was geschrokken |
hij schrikt | hij schrok | hij is geschrokken | hij was geschrokken |
we schrikken | we schrokken | we zijn geschrokken | we waren geschrokken |
jullie schrikken | jullie schrokken | jullie zijn geschrokken | jullie waren geschrokken |
ze schrikken | ze schrokken | ze zijn geschrokken | ze waren geschrokken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal schrikken | ik zou schrikken | ik zal zijn geschrokken | ik zou zijn geschrokken |
je zult schrikken | je zou schrikken | je zult zijn geschrokken | je zou zijn geschrokken |
hij zal schrikken | hij zou schrikken | hij zal zijn geschrokken | hij zou zijn geschrokken |
we zullen schrikken | we zouden schrikken | we zullen zijn geschrokken | we zouden zijn geschrokken |
jullie zullen schrikken | jullie zouden schrikken | jullie zullen zijn geschrokken | jullie zouden zijn geschrokken |
ze zullen schrikken | ze zouden schrikken | ze zullen zijn geschrokken | ze zouden zijn geschrokken |
slapen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik slaap | ik sliep | ik heb geslapen | ik had geslapen |
je slaapt | je sliep | je hebt geslapen | je had geslapen |
hij slaapt | hij sliep | hij heeft geslapen | hij had geslapen |
we slapen | we sliepen | we hebben geslapen | we hadden geslapen |
jullie slapen | jullie sliepen | jullie hebben geslapen | jullie hadden geslapen |
ze slapen | ze sliepen | ze hebben geslapen | ze hadden geslapen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal slapen | ik zou slapen | ik zal hebben geslapen | ik zou hebben geslapen |
je zult slapen | je zou slapen | je zult hebben geslapen | je zou hebben geslapen |
hij zal slapen | hij zou slapen | hij zal hebben geslapen | hij zou hebben geslapen |
we zullen slapen | we zouden slapen | we zullen hebben geslapen | we zouden hebben geslapen |
jullie zullen slapen | jullie zouden slapen | jullie zullen hebben geslapen | jullie zouden hebben geslapen |
ze zullen slapen | ze zouden slapen | ze zullen hebben geslapen | ze zouden hebben geslapen |
spelen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik speel | ik speelde | ik heb gespeeld | ik had gespeeld |
je speelt | je speelde | je hebt gespeeld | je had gespeeld |
hij speelt | hij speelde | hij heeft gespeeld | hij had gespeeld |
we spelen | we speelden | we hebben gespeeld | we hadden gespeeld |
jullie spelen | jullie speelden | jullie hebben gespeeld | jullie hadden gespeeld |
ze spelen | ze speelden | ze hebben gespeeld | ze hadden gespeeld |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal spelen | ik zou spelen | ik zal hebben gespeeld | ik zou hebben gespeeld |
je zult spelen | je zou spelen | je zult hebben gespeeld | je zou hebben gespeeld |
hij zal spelen | hij zou spelen | hij zal hebben gespeeld | hij zou hebben gespeeld |
we zullen spelen | we zouden spelen | we zullen hebben gespeeld | we zouden hebben gespeeld |
jullie zullen spelen | jullie zouden spelen | jullie zullen hebben gespeeld | jullie zouden hebben gespeeld |
ze zullen spelen | ze zouden spelen | ze zullen hebben gespeeld | ze zouden hebben gespeeld |
spreken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik spreek | ik sprak | ik heb gesproken | ik had gesproken |
je spreekt | je sprak | je hebt gesproken | je had gesproken |
hij spreekt | hij sprak | hij heeft gesproken | hij had gesproken |
we spreken | we spraken | we hebben gesproken | we hadden gesproken |
jullie spreken | jullie spraken | jullie hebben gesproken | jullie hadden gesproken |
ze spreken | ze spraken | ze hebben gesproken | ze hadden gesproken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal spreken | ik zou spreken | ik zal hebben gesproken | ik zou hebben gesproken |
je zult spreken | je zou spreken | je zult hebben gesproken | je zou hebben gesproken |
hij zal spreken | hij zou spreken | hij zal hebben gesproken | hij zou hebben gesproken |
we zullen spreken | we zouden spreken | we zullen hebben gesproken | we zouden hebben gesproken |
jullie zullen spreken | jullie zouden spreken | jullie zullen hebben gesproken | jullie zouden hebben gesproken |
ze zullen spreken | ze zouden spreken | ze zullen hebben gesproken | ze zouden hebben gesproken |
staan | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik sta | ik stond | ik heb gestaan | ik had gestaan |
je staat | je stond | je hebt gestaan | je had gestaan |
hij staat | hij stond | hij heeft gestaan | hij had gestaan |
we staan | we stonden | we hebben gestaan | we hadden gestaan |
jullie staan | jullie stonden | jullie hebben gestaan | jullie hadden gestaan |
ze staan | ze stonden | ze hebben gestaan | ze hadden gestaan |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal staan | ik zou staan | ik zal hebben gestaan | ik zou hebben gestaan |
je zult staan | je zou staan | je zult hebben gestaan | je zou hebben gestaan |
hij zal staan | hij zou staan | hij zal hebben gestaan | hij zou hebben gestaan |
we zullen staan | we zouden staan | we zullen hebben gestaan | we zouden hebben gestaan |
jullie zullen staan | jullie zouden staan | jullie zullen hebben gestaan | jullie zouden hebben gestaan |
ze zullen staan | ze zouden staan | ze zullen hebben gestaan | ze zouden hebben gestaan |
stappen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stap | ik stapte | ik ben gestapt | ik was gestapt |
je stapt | je stapte | je bent gestapt | je was gestapt |
hij stapt | hij stapte | hij is gestapt | hij was gestapt |
we stappen | we stapten | we zijn gestapt | we waren gestapt |
jullie stappen | jullie stapten | jullie zijn gestapt | jullie waren gestapt |
ze stappen | ze stapten | ze zijn gestapt | ze waren gestapt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal stappen | ik zou stappen | ik zal zijn gestapt | ik zou zijn gestapt |
je zult stappen | je zou stappen | je zult zijn gestapt | je zou zijn gestapt |
hij zal stappen | hij zou stappen | hij zal zijn gestapt | hij zou zijn gestapt |
we zullen stappen | we zouden stappen | we zullen zijn gestapt | we zouden zijn gestapt |
jullie zullen stappen | jullie zouden stappen | jullie zullen zijn gestapt | jullie zouden zijn gestapt |
ze zullen stappen | ze zouden stappen | ze zullen zijn gestapt | ze zouden zijn gestapt |
staren | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik staar | ik staarde | ik heb gestaard | ik had gestaard |
je staart | je staarde | je hebt gestaard | je had gestaard |
hij staart | hij staarde | hij heeft gestaard | hij had gestaard |
we staren | we staarden | we hebben gestaard | we hadden gestaard |
jullie staren | jullie staarden | jullie hebben gestaard | jullie hadden gestaard |
ze staren | ze staarden | ze hebben gestaard | ze hadden gestaard |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal staren | ik zou staren | ik zal hebben gestaard | ik zou hebben gestaard |
je zult staren | je zou staren | je zult hebben gestaard | je zou hebben gestaard |
hij zal staren | hij zou staren | hij zal hebben gestaard | hij zou hebben gestaard |
we zullen staren | we zouden staren | we zullen hebben gestaard | we zouden hebben gestaard |
jullie zullen staren | jullie zouden staren | jullie zullen hebben gestaard | jullie zouden hebben gestaard |
ze zullen staren | ze zouden staren | ze zullen hebben gestaard | ze zouden hebben gestaard |
stellen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stel | ik stelde | ik heb gesteld | ik had gesteld |
je stelt | je stelde | je hebt gesteld | je had gesteld |
hij stelt | hij stelde | hij heeft gesteld | hij had gesteld |
we stellen | we stelden | we hebben gesteld | we hadden gesteld |
jullie stellen | jullie stelden | jullie hebben gesteld | jullie hadden gesteld |
ze stellen | ze stelden | ze hebben gesteld | ze hadden gesteld |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal stellen | ik zou stellen | ik zal hebben gesteld | ik zou hebben gesteld |
je zult stellen | je zou stellen | je zult hebben gesteld | je zou hebben gesteld |
hij zal stellen | hij zou stellen | hij zal hebben gesteld | hij zou hebben gesteld |
we zullen stellen | we zouden stellen | we zullen hebben gesteld | we zouden hebben gesteld |
jullie zullen stellen | jullie zouden stellen | jullie zullen hebben gesteld | jullie zouden hebben gesteld |
ze zullen stellen | ze zouden stellen | ze zullen hebben gesteld | ze zouden hebben gesteld |
sterven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik sterf | ik stierf | ik ben gestorven | ik was gestorven |
je sterft | je stierf | je bent gestorven | je was gestorven |
hij sterft | hij stierf | hij is gestorven | hij was gestorven |
we sterven | we stierven | we zijn gestorven | we waren gestorven |
jullie sterven | jullie stierven | jullie zijn gestorven | jullie waren gestorven |
ze sterven | ze stierven | ze zijn gestorven | ze waren gestorven |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal sterven | ik zou sterven | ik zal zijn gestorven | ik zou zijn gestorven |
je zult sterven | je zou sterven | je zult zijn gestorven | je zou zijn gestorven |
hij zal sterven | hij zou sterven | hij zal zijn gestorven | hij zou zijn gestorven |
we zullen sterven | we zouden sterven | we zullen zijn gestorven | we zouden zijn gestorven |
jullie zullen sterven | jullie zouden sterven | jullie zullen zijn gestorven | jullie zouden zijn gestorven |
ze zullen sterven | ze zouden sterven | ze zullen zijn gestorven | ze zouden zijn gestorven |
sturen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stuur | ik stuurde | ik heb gestuurd | ik had gestuurd |
je stuurt | je stuurde | je hebt gestuurd | je had gestuurd |
hij stuurt | hij stuurde | hij heeft gestuurd | hij had gestuurd |
we sturen | we stuurden | we hebben gestuurd | we hadden gestuurd |
jullie sturen | jullie stuurden | jullie hebben gestuurd | jullie hadden gestuurd |
ze sturen | ze stuurden | ze hebben gestuurd | ze hadden gestuurd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal sturen | ik zou sturen | ik zal hebben gestuurd | ik zou hebben gestuurd |
je zult sturen | je zou sturen | je zult hebben gestuurd | je zou hebben gestuurd |
hij zal sturen | hij zou sturen | hij zal hebben gestuurd | hij zou hebben gestuurd |
we zullen sturen | we zouden sturen | we zullen hebben gestuurd | we zouden hebben gestuurd |
jullie zullen sturen | jullie zouden sturen | jullie zullen hebben gestuurd | jullie zouden hebben gestuurd |
ze zullen sturen | ze zouden sturen | ze zullen hebben gestuurd | ze zouden hebben gestuurd |
terugkomen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom terug | ik kwam terug | ik ben teruggekomen | ik was teruggekomen |
je komt terug | je kwam terug | je bent teruggekomen | je was teruggekomen |
hij komt terug | hij kwam terug | hij is teruggekomen | hij was teruggekomen |
we komen terug | we kwamen terug | we zijn teruggekomen | we waren teruggekomen |
jullie komen terug | jullie kwamen terug | jullie zijn teruggekomen | jullie waren teruggekomen |
ze komen terug | ze kwamen terug | ze zijn teruggekomen | ze waren teruggekomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal terugkomen | ik zou terugkomen | ik zal zijn teruggekomen | ik zou zijn teruggekomen |
je zult terugkomen | je zou terugkomen | je zult zijn teruggekomen | je zou zijn teruggekomen |
hij zal terugkomen | hij zou terugkomen | hij zal zijn teruggekomen | hij zou zijn teruggekomen |
we zullen terugkomen | we zouden terugkomen | we zullen zijn teruggekomen | we zouden zijn teruggekomen |
jullie zullen terugkomen | jullie zouden terugkomen | jullie zullen zijn teruggekomen | jullie zouden zijn teruggekomen |
ze zullen terugkomen | ze zouden terugkomen | ze zullen zijn teruggekomen | ze zouden zijn teruggekomen |
trekken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik trek | ik trok | ik ben getrokken | ik was getrokken |
je trekt | je trok | je bent getrokken | je was getrokken |
hij trekt | hij trok | hij is getrokken | hij was getrokken |
we trekken | we trokken | we zijn getrokken | we waren getrokken |
jullie trekken | jullie trokken | jullie zijn getrokken | jullie waren getrokken |
ze trekken | ze trokken | ze zijn getrokken | ze waren getrokken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal trekken | ik zou trekken | ik zal zijn getrokken | ik zou zijn getrokken |
je zult trekken | je zou trekken | je zult zijn getrokken | je zou zijn getrokken |
hij zal trekken | hij zou trekken | hij zal zijn getrokken | hij zou zijn getrokken |
we zullen trekken | we zouden trekken | we zullen zijn getrokken | we zouden zijn getrokken |
jullie zullen trekken | jullie zouden trekken | jullie zullen zijn getrokken | jullie zouden zijn getrokken |
ze zullen trekken | ze zouden trekken | ze zullen zijn getrokken | ze zouden zijn getrokken |
trouwen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik trouw | ik trouwde | ik ben getrouwd | ik was getrouwd |
je trouwt | je trouwde | je bent getrouwd | je was getrouwd |
hij trouwt | hij trouwde | hij is getrouwd | hij was getrouwd |
we trouwen | we trouwden | we zijn getrouwd | we waren getrouwd |
jullie trouwen | jullie trouwden | jullie zijn getrouwd | jullie waren getrouwd |
ze trouwen | ze trouwden | ze zijn getrouwd | ze waren getrouwd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal trouwen | ik zou trouwen | ik zal zijn getrouwd | ik zou zijn getrouwd |
je zult trouwen | je zou trouwen | je zult zijn getrouwd | je zou zijn getrouwd |
hij zal trouwen | hij zou trouwen | hij zal zijn getrouwd | hij zou zijn getrouwd |
we zullen trouwen | we zouden trouwen | we zullen zijn getrouwd | we zouden zijn getrouwd |
jullie zullen trouwen | jullie zouden trouwen | jullie zullen zijn getrouwd | jullie zouden zijn getrouwd |
ze zullen trouwen | ze zouden trouwen | ze zullen zijn getrouwd | ze zouden zijn getrouwd |
uitleggen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik leg uit | ik legde uit | ik heb uitgelegd | ik had uitgelegd |
je legt uit | je legde uit | je hebt uitgelegd | je had uitgelegd |
hij legt uit | hij legde uit | hij heeft uitgelegd | hij had uitgelegd |
we leggen uit | we legden uit | we hebben uitgelegd | we hadden uitgelegd |
jullie leggen uit | jullie legden uit | jullie hebben uitgelegd | jullie hadden uitgelegd |
ze leggen uit | ze legden uit | ze hebben uitgelegd | ze hadden uitgelegd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal uitleggen | ik zou uitleggen | ik zal hebben uitgelegd | ik zou hebben uitgelegd |
je zult uitleggen | je zou uitleggen | je zult hebben uitgelegd | je zou hebben uitgelegd |
hij zal uitleggen | hij zou uitleggen | hij zal hebben uitgelegd | hij zou hebben uitgelegd |
we zullen uitleggen | we zouden uitleggen | we zullen hebben uitgelegd | we zouden hebben uitgelegd |
jullie zullen uitleggen | jullie zouden uitleggen | jullie zullen hebben uitgelegd | jullie zouden hebben uitgelegd |
ze zullen uitleggen | ze zouden uitleggen | ze zullen hebben uitgelegd | ze zouden hebben uitgelegd |
vallen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik val | ik viel | ik ben gevallen | ik was gevallen |
je valt | je viel | je bent gevallen | je was gevallen |
hij valt | hij viel | hij is gevallen | hij was gevallen |
we vallen | we vielen | we zijn gevallen | we waren gevallen |
jullie vallen | jullie vielen | jullie zijn gevallen | jullie waren gevallen |
ze vallen | ze vielen | ze zijn gevallen | ze waren gevallen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vallen | ik zou vallen | ik zal zijn gevallen | ik zou zijn gevallen |
je zult vallen | je zou vallen | je zult zijn gevallen | je zou zijn gevallen |
hij zal vallen | hij zou vallen | hij zal zijn gevallen | hij zou zijn gevallen |
we zullen vallen | we zouden vallen | we zullen zijn gevallen | we zouden zijn gevallen |
jullie zullen vallen | jullie zouden vallen | jullie zullen zijn gevallen | jullie zouden zijn gevallen |
ze zullen vallen | ze zouden vallen | ze zullen zijn gevallen | ze zouden zijn gevallen |
vangen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vang | ik ving | ik heb gevangen | ik had gevangen |
je vangt | je ving | je hebt gevangen | je had gevangen |
hij vangt | hij ving | hij heeft gevangen | hij had gevangen |
we vangen | we vingen | we hebben gevangen | we hadden gevangen |
jullie vangen | jullie vingen | jullie hebben gevangen | jullie hadden gevangen |
ze vangen | ze vingen | ze hebben gevangen | ze hadden gevangen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vangen | ik zou vangen | ik zal hebben gevangen | ik zou hebben gevangen |
je zult vangen | je zou vangen | je zult hebben gevangen | je zou hebben gevangen |
hij zal vangen | hij zou vangen | hij zal hebben gevangen | hij zou hebben gevangen |
we zullen vangen | we zouden vangen | we zullen hebben gevangen | we zouden hebben gevangen |
jullie zullen vangen | jullie zouden vangen | jullie zullen hebben gevangen | jullie zouden hebben gevangen |
ze zullen vangen | ze zouden vangen | ze zullen hebben gevangen | ze zouden hebben gevangen |
veranderen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verander | ik veranderde | ik heb veranderd | ik had veranderd |
je verandert | je veranderde | je hebt veranderd | je had veranderd |
hij verandert | hij veranderde | hij heeft veranderd | hij had veranderd |
we veranderen | we veranderden | we hebben veranderd | we hadden veranderd |
jullie veranderen | jullie veranderden | jullie hebben veranderd | jullie hadden veranderd |
ze veranderen | ze veranderden | ze hebben veranderd | ze hadden veranderd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal veranderen | ik zou veranderen | ik zal hebben veranderd | ik zou hebben veranderd |
je zult veranderen | je zou veranderen | je zult hebben veranderd | je zou hebben veranderd |
hij zal veranderen | hij zou veranderen | hij zal hebben veranderd | hij zou hebben veranderd |
we zullen veranderen | we zouden veranderen | we zullen hebben veranderd | we zouden hebben veranderd |
jullie zullen veranderen | jullie zouden veranderen | jullie zullen hebben veranderd | jullie zouden hebben veranderd |
ze zullen veranderen | ze zouden veranderen | ze zullen hebben veranderd | ze zouden hebben veranderd |
verdienen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verdien | ik verdiende | ik heb verdiend | ik had verdiend |
je verdient | je verdiende | je hebt verdiend | je had verdiend |
hij verdient | hij verdiende | hij heeft verdiend | hij had verdiend |
we verdienen | we verdienden | we hebben verdiend | we hadden verdiend |
jullie verdienen | jullie verdienden | jullie hebben verdiend | jullie hadden verdiend |
ze verdienen | ze verdienden | ze hebben verdiend | ze hadden verdiend |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verdienen | ik zou verdienen | ik zal hebben verdiend | ik zou hebben verdiend |
je zult verdienen | je zou verdienen | je zult hebben verdiend | je zou hebben verdiend |
hij zal verdienen | hij zou verdienen | hij zal hebben verdiend | hij zou hebben verdiend |
we zullen verdienen | we zouden verdienen | we zullen hebben verdiend | we zouden hebben verdiend |
jullie zullen verdienen | jullie zouden verdienen | jullie zullen hebben verdiend | jullie zouden hebben verdiend |
ze zullen verdienen | ze zouden verdienen | ze zullen hebben verdiend | ze zouden hebben verdiend |
vergeten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vergeet | ik vergat | ik heb vergeten | ik had vergeten |
je vergeet | je vergat | je hebt vergeten | je had vergeten |
hij vergeet | hij vergat | hij heeft vergeten | hij had vergeten |
we vergeten | we vergaten | we hebben vergeten | we hadden vergeten |
jullie vergeten | jullie vergaten | jullie hebben vergeten | jullie hadden vergeten |
ze vergeten | ze vergaten | ze hebben vergeten | ze hadden vergeten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vergeten | ik zou vergeten | ik zal hebben vergeten | ik zou hebben vergeten |
je zult vergeten | je zou vergeten | je zult hebben vergeten | je zou hebben vergeten |
hij zal vergeten | hij zou vergeten | hij zal hebben vergeten | hij zou hebben vergeten |
we zullen vergeten | we zouden vergeten | we zullen hebben vergeten | we zouden hebben vergeten |
jullie zullen vergeten | jullie zouden vergeten | jullie zullen hebben vergeten | jullie zouden hebben vergeten |
ze zullen vergeten | ze zouden vergeten | ze zullen hebben vergeten | ze zouden hebben vergeten |
vergeven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vergeef | ik vergaf | ik heb vergeven | ik had vergeven |
je vergeeft | je vergaf | je hebt vergeven | je had vergeven |
hij vergeeft | hij vergaf | hij heeft vergeven | hij had vergeven |
we vergeven | we vergaven | we hebben vergeven | we hadden vergeven |
jullie vergeven | jullie vergaven | jullie hebben vergeven | jullie hadden vergeven |
ze vergeven | ze vergaven | ze hebben vergeven | ze hadden vergeven |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vergeven | ik zou vergeven | ik zal hebben vergeven | ik zou hebben vergeven |
je zult vergeven | je zou vergeven | je zult hebben vergeven | je zou hebben vergeven |
hij zal vergeven | hij zou vergeven | hij zal hebben vergeven | hij zou hebben vergeven |
we zullen vergeven | we zouden vergeven | we zullen hebben vergeven | we zouden hebben vergeven |
jullie zullen vergeven | jullie zouden vergeven | jullie zullen hebben vergeven | jullie zouden hebben vergeven |
ze zullen vergeven | ze zouden vergeven | ze zullen hebben vergeven | ze zouden hebben vergeven |
verkopen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verkoop | ik verkocht | ik heb verkocht | ik had verkocht |
je verkoopt | je verkocht | je hebt verkocht | je had verkocht |
hij verkoopt | hij verkocht | hij heeft verkocht | hij had verkocht |
we verkopen | we verkochten | we hebben verkocht | we hadden verkocht |
jullie verkopen | jullie verkochten | jullie hebben verkocht | jullie hadden verkocht |
ze verkopen | ze verkochten | ze hebben verkocht | ze hadden verkocht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verkopen | ik zou verkopen | ik zal hebben verkocht | ik zou hebben verkocht |
je zult verkopen | je zou verkopen | je zult hebben verkocht | je zou hebben verkocht |
hij zal verkopen | hij zou verkopen | hij zal hebben verkocht | hij zou hebben verkocht |
we zullen verkopen | we zouden verkopen | we zullen hebben verkocht | we zouden hebben verkocht |
jullie zullen verkopen | jullie zouden verkopen | jullie zullen hebben verkocht | jullie zouden hebben verkocht |
ze zullen verkopen | ze zouden verkopen | ze zullen hebben verkocht | ze zouden hebben verkocht |
verlangen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verlang | ik verlangde | ik heb verlangd | ik had verlangd |
je verlangt | je verlangde | je hebt verlangd | je had verlangd |
hij verlangt | hij verlangde | hij heeft verlangd | hij had verlangd |
we verlangen | we verlangden | we hebben verlangd | we hadden verlangd |
jullie verlangen | jullie verlangden | jullie hebben verlangd | jullie hadden verlangd |
ze verlangen | ze verlangden | ze hebben verlangd | ze hadden verlangd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verlangen | ik zou verlangen | ik zal hebben verlangd | ik zou hebben verlangd |
je zult verlangen | je zou verlangen | je zult hebben verlangd | je zou hebben verlangd |
hij zal verlangen | hij zou verlangen | hij zal hebben verlangd | hij zou hebben verlangd |
we zullen verlangen | we zouden verlangen | we zullen hebben verlangd | we zouden hebben verlangd |
jullie zullen verlangen | jullie zouden verlangen | jullie zullen hebben verlangd | jullie zouden hebben verlangd |
ze zullen verlangen | ze zouden verlangen | ze zullen hebben verlangd | ze zouden hebben verlangd |
verlaten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verlaat | ik verliet | ik heb verlaten | ik had verlaten |
je verlaat | je verliet | je hebt verlaten | je had verlaten |
hij verlaat | hij verliet | hij heeft verlaten | hij had verlaten |
we verlaten | we verlieten | we hebben verlaten | we hadden verlaten |
jullie verlaten | jullie verlieten | jullie hebben verlaten | jullie hadden verlaten |
ze verlaten | ze verlieten | ze hebben verlaten | ze hadden verlaten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verlaten | ik zou verlaten | ik zal hebben verlaten | ik zou hebben verlaten |
je zult verlaten | je zou verlaten | je zult hebben verlaten | je zou hebben verlaten |
hij zal verlaten | hij zou verlaten | hij zal hebben verlaten | hij zou hebben verlaten |
we zullen verlaten | we zouden verlaten | we zullen hebben verlaten | we zouden hebben verlaten |
jullie zullen verlaten | jullie zouden verlaten | jullie zullen hebben verlaten | jullie zouden hebben verlaten |
ze zullen verlaten | ze zouden verlaten | ze zullen hebben verlaten | ze zouden hebben verlaten |
verliezen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik verlies | ik verloor | ik heb verloren | ik had verloren |
je verliest | je verloor | je hebt verloren | je had verloren |
hij verliest | hij verloor | hij heeft verloren | hij had verloren |
we verliezen | we verloren | we hebben verloren | we hadden verloren |
jullie verliezen | jullie verloren | jullie hebben verloren | jullie hadden verloren |
ze verliezen | ze verloren | ze hebben verloren | ze hadden verloren |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal verliezen | ik zou verliezen | ik zal hebben verloren | ik zou hebben verloren |
je zult verliezen | je zou verliezen | je zult hebben verloren | je zou hebben verloren |
hij zal verliezen | hij zou verliezen | hij zal hebben verloren | hij zou hebben verloren |
we zullen verliezen | we zouden verliezen | we zullen hebben verloren | we zouden hebben verloren |
jullie zullen verliezen | jullie zouden verliezen | jullie zullen hebben verloren | jullie zouden hebben verloren |
ze zullen verliezen | ze zouden verliezen | ze zullen hebben verloren | ze zouden hebben verloren |
vertellen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertel | ik vertelde | ik heb verteld | ik had verteld |
je vertelt | je vertelde | je hebt verteld | je had verteld |
hij vertelt | hij vertelde | hij heeft verteld | hij had verteld |
we vertellen | we vertelden | we hebben verteld | we hadden verteld |
jullie vertellen | jullie vertelden | jullie hebben verteld | jullie hadden verteld |
ze vertellen | ze vertelden | ze hebben verteld | ze hadden verteld |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertellen | ik zou vertellen | ik zal hebben verteld | ik zou hebben verteld |
je zult vertellen | je zou vertellen | je zult hebben verteld | je zou hebben verteld |
hij zal vertellen | hij zou vertellen | hij zal hebben verteld | hij zou hebben verteld |
we zullen vertellen | we zouden vertellen | we zullen hebben verteld | we zouden hebben verteld |
jullie zullen vertellen | jullie zouden vertellen | jullie zullen hebben verteld | jullie zouden hebben verteld |
ze zullen vertellen | ze zouden vertellen | ze zullen hebben verteld | ze zouden hebben verteld |
vertrekken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertrek | ik vertrok | ik ben vertrokken | ik was vertrokken |
je vertrekt | je vertrok | je bent vertrokken | je was vertrokken |
hij vertrekt | hij vertrok | hij is vertrokken | hij was vertrokken |
we vertrekken | we vertrokken | we zijn vertrokken | we waren vertrokken |
jullie vertrekken | jullie vertrokken | jullie zijn vertrokken | jullie waren vertrokken |
ze vertrekken | ze vertrokken | ze zijn vertrokken | ze waren vertrokken |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertrekken | ik zou vertrekken | ik zal zijn vertrokken | ik zou zijn vertrokken |
je zult vertrekken | je zou vertrekken | je zult zijn vertrokken | je zou zijn vertrokken |
hij zal vertrekken | hij zou vertrekken | hij zal zijn vertrokken | hij zou zijn vertrokken |
we zullen vertrekken | we zouden vertrekken | we zullen zijn vertrokken | we zouden zijn vertrokken |
jullie zullen vertrekken | jullie zouden vertrekken | jullie zullen zijn vertrokken | jullie zouden zijn vertrokken |
ze zullen vertrekken | ze zouden vertrekken | ze zullen zijn vertrokken | ze zouden zijn vertrokken |
vertalen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertaal | ik vertaalde | ik heb vertaald | ik had vertaald |
je vertaalt | je vertaalde | je hebt vertaald | je had vertaald |
hij vertaalt | hij vertaalde | hij heeft vertaald | hij had vertaald |
we vertalen | we vertaalden | we hebben vertaald | we hadden vertaald |
jullie vertalen | jullie vertaalden | jullie hebben vertaald | jullie hadden vertaald |
ze vertalen | ze vertaalden | ze hebben vertaald | ze hadden vertaald |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertalen | ik zou vertalen | ik zal hebben vertaald | ik zou hebben vertaald |
je zult vertalen | je zou vertalen | je zult hebben vertaald | je zou hebben vertaald |
hij zal vertalen | hij zou vertalen | hij zal hebben vertaald | hij zou hebben vertaald |
we zullen vertalen | we zouden vertalen | we zullen hebben vertaald | we zouden hebben vertaald |
jullie zullen vertalen | jullie zouden vertalen | jullie zullen hebben vertaald | jullie zouden hebben vertaald |
ze zullen vertalen | ze zouden vertalen | ze zullen hebben vertaald | ze zouden hebben vertaald |
vertrouwen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vertrouw | ik vertrouwde | ik heb vertrouwd | ik had vertrouwd |
je vertrouwt | je vertrouwde | je hebt vertrouwd | je had vertrouwd |
hij vertrouwt | hij vertrouwde | hij heeft vertrouwd | hij had vertrouwd |
we vertrouwen | we vertrouwden | we hebben vertrouwd | we hadden vertrouwd |
jullie vertrouwen | jullie vertrouwden | jullie hebben vertrouwd | jullie hadden vertrouwd |
ze vertrouwen | ze vertrouwden | ze hebben vertrouwd | ze hadden vertrouwd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vertrouwen | ik zou vertrouwen | ik zal hebben vertrouwd | ik zou hebben vertrouwd |
je zult vertrouwen | je zou vertrouwen | je zult hebben vertrouwd | je zou hebben vertrouwd |
hij zal vertrouwen | hij zou vertrouwen | hij zal hebben vertrouwd | hij zou hebben vertrouwd |
we zullen vertrouwen | we zouden vertrouwen | we zullen hebben vertrouwd | we zouden hebben vertrouwd |
jullie zullen vertrouwen | jullie zouden vertrouwen | jullie zullen hebben vertrouwd | jullie zouden hebben vertrouwd |
ze zullen vertrouwen | ze zouden vertrouwen | ze zullen hebben vertrouwd | ze zouden hebben vertrouwd |
vinden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vind | ik vond | ik heb gevonden | ik had gevonden |
je vindt | je vond | je hebt gevonden | je had gevonden |
hij vindt | hij vond | hij heeft gevonden | hij had gevonden |
we vinden | we vonden | we hebben gevonden | we hadden gevonden |
jullie vinden | jullie vonden | jullie hebben gevonden | jullie hadden gevonden |
ze vinden | ze vonden | ze hebben gevonden | ze hadden gevonden |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vinden | ik zou vinden | ik zal hebben gevonden | ik zou hebben gevonden |
je zult vinden | je zou vinden | je zult hebben gevonden | je zou hebben gevonden |
hij zal vinden | hij zou vinden | hij zal hebben gevonden | hij zou hebben gevonden |
we zullen vinden | we zouden vinden | we zullen hebben gevonden | we zouden hebben gevonden |
jullie zullen vinden | jullie zouden vinden | jullie zullen hebben gevonden | jullie zouden hebben gevonden |
ze zullen vinden | ze zouden vinden | ze zullen hebben gevonden | ze zouden hebben gevonden |
vliegen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vlieg | ik vloog | ik heb gevlogen | ik had gevlogen |
je vliegt | je vloog | je hebt gevlogen | je had gevlogen |
hij vliegt | hij vloog | hij heeft gevlogen | hij had gevlogen |
we vliegen | we vlogen | we hebben gevlogen | we hadden gevlogen |
jullie vliegen | jullie vlogen | jullie hebben gevlogen | jullie hadden gevlogen |
ze vliegen | ze vlogen | ze hebben gevlogen | ze hadden gevlogen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vliegen | ik zou vliegen | ik zal hebben gevlogen | ik zou hebben gevlogen |
je zult vliegen | je zou vliegen | je zult hebben gevlogen | je zou hebben gevlogen |
hij zal vliegen | hij zou vliegen | hij zal hebben gevlogen | hij zou hebben gevlogen |
we zullen vliegen | we zouden vliegen | we zullen hebben gevlogen | we zouden hebben gevlogen |
jullie zullen vliegen | jullie zouden vliegen | jullie zullen hebben gevlogen | jullie zouden hebben gevlogen |
ze zullen vliegen | ze zouden vliegen | ze zullen hebben gevlogen | ze zouden hebben gevlogen |
voorkomen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik voorkom | ik voorkwam | ik heb voorkomen | ik had voorkomen |
je voorkomt | je voorkwam | je hebt voorkomen | je had voorkomen |
hij voorkomt | hij voorkwam | hij heeft voorkomen | hij had voorkomen |
we voorkomen | we voorkwamen | we hebben voorkomen | we hadden voorkomen |
jullie voorkomen | jullie voorkwamen | jullie hebben voorkomen | jullie hadden voorkomen |
ze voorkomen | ze voorkwamen | ze hebben voorkomen | ze hadden voorkomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal voorkomen | ik zou voorkomen | ik zal hebben voorkomen | ik zou hebben voorkomen |
je zult voorkomen | je zou voorkomen | je zult hebben voorkomen | je zou hebben voorkomen |
hij zal voorkomen | hij zou voorkomen | hij zal hebben voorkomen | hij zou hebben voorkomen |
we zullen voorkomen | we zouden voorkomen | we zullen hebben voorkomen | we zouden hebben voorkomen |
jullie zullen voorkomen | jullie zouden voorkomen | jullie zullen hebben voorkomen | jullie zouden hebben voorkomen |
ze zullen voorkomen | ze zouden voorkomen | ze zullen hebben voorkomen | ze zouden hebben voorkomen |
voorkomen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik kom voor | ik kwam voor | ik ben voorgekomen | ik was voorgekomen |
je komt voor | je kwam voor | je bent voorgekomen | je was voorgekomen |
hij komt voor | hij kwam voor | hij is voorgekomen | hij was voorgekomen |
we komen voor | we kwamen voor | we zijn voorgekomen | we waren voorgekomen |
jullie komen voor | jullie kwamen voor | jullie zijn voorgekomen | jullie waren voorgekomen |
ze komen voor | ze kwamen voor | ze zijn voorgekomen | ze waren voorgekomen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal voorkomen | ik zou voorkomen | ik zal zijn voorgekomen | ik zou zijn voorgekomen |
je zult voorkomen | je zou voorkomen | je zult zijn voorgekomen | je zou zijn voorgekomen |
hij zal voorkomen | hij zou voorkomen | hij zal zijn voorgekomen | hij zou zijn voorgekomen |
we zullen voorkomen | we zouden voorkomen | we zullen zijn voorgekomen | we zouden zijn voorgekomen |
jullie zullen voorkomen | jullie zouden voorkomen | jullie zullen zijn voorgekomen | jullie zouden zijn voorgekomen |
ze zullen voorkomen | ze zouden voorkomen | ze zullen zijn voorgekomen | ze zouden zijn voorgekomen |
voorstellen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik stel voor | ik stelde voor | ik heb voorgesteld | ik had voorgesteld |
je stelt voor | je stelde voor | je hebt voorgesteld | je had voorgesteld |
hij stelt voor | hij stelde voor | hij heeft voorgesteld | hij had voorgesteld |
we stellen voor | we stelden voor | we hebben voorgesteld | we hadden voorgesteld |
jullie stellen voor | jullie stelden voor | jullie hebben voorgesteld | jullie hadden voorgesteld |
ze stellen voor | ze stelden voor | ze hebben voorgesteld | ze hadden voorgesteld |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal voorstellen | ik zou voorstellen | ik zal hebben voorgesteld | ik zou hebben voorgesteld |
je zult voorstellen | je zou voorstellen | je zult hebben voorgesteld | je zou hebben voorgesteld |
hij zal voorstellen | hij zou voorstellen | hij zal hebben voorgesteld | hij zou hebben voorgesteld |
we zullen voorstellen | we zouden voorstellen | we zullen hebben voorgesteld | we zouden hebben voorgesteld |
jullie zullen voorstellen | jullie zouden voorstellen | jullie zullen hebben voorgesteld | jullie zouden hebben voorgesteld |
ze zullen voorstellen | ze zouden voorstellen | ze zullen hebben voorgesteld | ze zouden hebben voorgesteld |
vormen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vorm | ik vormde | ik heb gevormd | ik had gevormd |
je vormt | je vormde | je hebt gevormd | je had gevormd |
hij vormt | hij vormde | hij heeft gevormd | hij had gevormd |
we vormen | we vormden | we hebben gevormd | we hadden gevormd |
jullie vormen | jullie vormden | jullie hebben gevormd | jullie hadden gevormd |
ze vormen | ze vormden | ze hebben gevormd | ze hadden gevormd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vormen | ik zou vormen | ik zal hebben gevormd | ik zou hebben gevormd |
je zult vormen | je zou vormen | je zult hebben gevormd | je zou hebben gevormd |
hij zal vormen | hij zou vormen | hij zal hebben gevormd | hij zou hebben gevormd |
we zullen vormen | we zouden vormen | we zullen hebben gevormd | we zouden hebben gevormd |
jullie zullen vormen | jullie zouden vormen | jullie zullen hebben gevormd | jullie zouden hebben gevormd |
ze zullen vormen | ze zouden vormen | ze zullen hebben gevormd | ze zouden hebben gevormd |
vallen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik val | ik viel | ik ben gevallen | ik was gevallen |
je valt | je viel | je bent gevallen | je was gevallen |
hij valt | hij viel | hij is gevallen | hij was gevallen |
we vallen | we vielen | we zijn gevallen | we waren gevallen |
jullie vallen | jullie vielen | jullie zijn gevallen | jullie waren gevallen |
ze vallen | ze vielen | ze zijn gevallen | ze waren gevallen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vallen | ik zou vallen | ik zal zijn gevallen | ik zou zijn gevallen |
je zult vallen | je zou vallen | je zult zijn gevallen | je zou zijn gevallen |
hij zal vallen | hij zou vallen | hij zal zijn gevallen | hij zou zijn gevallen |
we zullen vallen | we zouden vallen | we zullen zijn gevallen | we zouden zijn gevallen |
jullie zullen vallen | jullie zouden vallen | jullie zullen zijn gevallen | jullie zouden zijn gevallen |
ze zullen vallen | ze zouden vallen | ze zullen zijn gevallen | ze zouden zijn gevallen |
vragen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik vraag | ik vroeg | ik heb gevraagd | ik had gevraagd |
je vraagt | je vroeg | je hebt gevraagd | je had gevraagd |
hij vraagt | hij vroeg | hij heeft gevraagd | hij had gevraagd |
we vragen | we vroegen | we hebben gevraagd | we hadden gevraagd |
jullie vragen | jullie vroegen | jullie hebben gevraagd | jullie hadden gevraagd |
ze vragen | ze vroegen | ze hebben gevraagd | ze hadden gevraagd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal vragen | ik zou vragen | ik zal hebben gevraagd | ik zou hebben gevraagd |
je zult vragen | je zou vragen | je zult hebben gevraagd | je zou hebben gevraagd |
hij zal vragen | hij zou vragen | hij zal hebben gevraagd | hij zou hebben gevraagd |
we zullen vragen | we zouden vragen | we zullen hebben gevraagd | we zouden hebben gevraagd |
jullie zullen vragen | jullie zouden vragen | jullie zullen hebben gevraagd | jullie zouden hebben gevraagd |
ze zullen vragen | ze zouden vragen | ze zullen hebben gevraagd | ze zouden hebben gevraagd |
wachten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik wacht | ik wachtte | ik heb gewacht | ik had gewacht |
je wacht | je wachtte | je hebt gewacht | je had gewacht |
hij wacht | hij wachtte | hij heeft gewacht | hij had gewacht |
we wachten | we wachtten | we hebben gewacht | we hadden gewacht |
jullie wachten | jullie wachtten | jullie hebben gewacht | jullie hadden gewacht |
ze wachten | ze wachtten | ze hebben gewacht | ze hadden gewacht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal wachten | ik zou wachten | ik zal hebben gewacht | ik zou hebben gewacht |
je zult wachten | je zou wachten | je zult hebben gewacht | je zou hebben gewacht |
hij zal wachten | hij zou wachten | hij zal hebben gewacht | hij zou hebben gewacht |
we zullen wachten | we zouden wachten | we zullen hebben gewacht | we zouden hebben gewacht |
jullie zullen wachten | jullie zouden wachten | jullie zullen hebben gewacht | jullie zouden hebben gewacht |
ze zullen wachten | ze zouden wachten | ze zullen hebben gewacht | ze zouden hebben gewacht |
wandelen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik wandel | ik wandelde | ik heb gewandeld | ik had gewandeld |
je wandelt | je wandelde | je hebt gewandeld | je had gewandeld |
hij wandelt | hij wandelde | hij heeft gewandeld | hij had gewandeld |
we wandelen | we wandelden | we hebben gewandeld | we hadden gewandeld |
jullie wandelen | jullie wandelden | jullie hebben gewandeld | jullie hadden gewandeld |
ze wandelen | ze wandelden | ze hebben gewandeld | ze hadden gewandeld |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal wandelen | ik zou wandelen | ik zal hebben gewandeld | ik zou hebben gewandeld |
je zult wandelen | je zou wandelen | je zult hebben gewandeld | je zou hebben gewandeld |
hij zal wandelen | hij zou wandelen | hij zal hebben gewandeld | hij zou hebben gewandeld |
we zullen wandelen | we zouden wandelen | we zullen hebben gewandeld | we zouden hebben gewandeld |
jullie zullen wandelen | jullie zouden wandelen | jullie zullen hebben gewandeld | jullie zouden hebben gewandeld |
ze zullen wandelen | ze zouden wandelen | ze zullen hebben gewandeld | ze zouden hebben gewandeld |
werken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik werk | ik werkte | ik heb gewerkt | ik had gewerkt |
je werkt | je werkte | je hebt gewerkt | je had gewerkt |
hij werkt | hij werkte | hij heeft gewerkt | hij had gewerkt |
we werken | we werkten | we hebben gewerkt | we hadden gewerkt |
jullie werken | jullie werkten | jullie hebben gewerkt | jullie hadden gewerkt |
ze werken | ze werkten | ze hebben gewerkt | ze hadden gewerkt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal werken | ik zou werken | ik zal hebben gewerkt | ik zou hebben gewerkt |
je zult werken | je zou werken | je zult hebben gewerkt | je zou hebben gewerkt |
hij zal werken | hij zou werken | hij zal hebben gewerkt | hij zou hebben gewerkt |
we zullen werken | we zouden werken | we zullen hebben gewerkt | we zouden hebben gewerkt |
jullie zullen werken | jullie zouden werken | jullie zullen hebben gewerkt | jullie zouden hebben gewerkt |
ze zullen werken | ze zouden werken | ze zullen hebben gewerkt | ze zouden hebben gewerkt |
weten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik weet | ik wist | ik heb geweten | ik had geweten |
je weet | je wist | je hebt geweten | je had geweten |
hij weet | hij wist | hij heeft geweten | hij had geweten |
we weten | we wisten | we hebben geweten | we hadden geweten |
jullie weten | jullie wisten | jullie hebben geweten | jullie hadden geweten |
ze weten | ze wisten | ze hebben geweten | ze hadden geweten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal weten | ik zou weten | ik zal hebben geweten | ik zou hebben geweten |
je zult weten | je zou weten | je zult hebben geweten | je zou hebben geweten |
hij zal weten | hij zou weten | hij zal hebben geweten | hij zou hebben geweten |
we zullen weten | we zouden weten | we zullen hebben geweten | we zouden hebben geweten |
jullie zullen weten | jullie zouden weten | jullie zullen hebben geweten | jullie zouden hebben geweten |
ze zullen weten | ze zouden weten | ze zullen hebben geweten | ze zouden hebben geweten |
willen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik wil | ik wilde | ik heb gewild | ik had gewild |
je wil | je wilde | je hebt gewild | je had gewild |
hij wil | hij wilde | hij heeft gewild | hij had gewild |
we willen | we wilden | we hebben gewild | we hadden gewild |
jullie willen | jullie wilden | jullie hebben gewild | jullie hadden gewild |
ze willen | ze wilden | ze hebben gewild | ze hadden gewild |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal willen | ik zou willen | ik zal hebben gewild | ik zou hebben gewild |
je zult willen | je zou willen | je zult hebben gewild | je zou hebben gewild |
hij zal willen | hij zou willen | hij zal hebben gewild | hij zou hebben gewild |
we zullen willen | we zouden willen | we zullen hebben gewild | we zouden hebben gewild |
jullie zullen willen | jullie zouden willen | jullie zullen hebben gewild | jullie zouden hebben gewild |
ze zullen willen | ze zouden willen | ze zullen hebben gewild | ze zouden hebben gewild |
worden | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik word | ik werd | ik ben geworden | ik was geworden |
je wordt | je werd | je bent geworden | je was geworden |
hij wordt | hij werd | hij is geworden | hij was geworden |
we worden | we werden | we zijn geworden | we waren geworden |
jullie worden | jullie werden | jullie zijn geworden | jullie waren geworden |
ze worden | ze werden | ze zijn geworden | ze waren geworden |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal worden | ik zou worden | ik zal zijn geworden | ik zou zijn geworden |
je zult worden | je zou worden | je zult zijn geworden | je zou zijn geworden |
hij zal worden | hij zou worden | hij zal zijn geworden | hij zou zijn geworden |
we zullen worden | we zouden worden | we zullen zijn geworden | we zouden zijn geworden |
jullie zullen worden | jullie zouden worden | jullie zullen zijn geworden | jullie zouden zijn geworden |
ze zullen worden | ze zouden worden | ze zullen zijn geworden | ze zouden zijn geworden |
wonen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik woon | ik woonde | ik heb gewoond | ik had gewoond |
je woont | je woonde | je hebt gewoond | je had gewoond |
hij woont | hij woonde | hij heeft gewoond | hij had gewoond |
we wonen | we woonden | we hebben gewoond | we hadden gewoond |
jullie wonen | jullie woonden | jullie hebben gewoond | jullie hadden gewoond |
ze wonen | ze woonden | ze hebben gewoond | ze hadden gewoond |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal wonen | ik zou wonen | ik zal hebben gewoond | ik zou hebben gewoond |
je zult wonen | je zou wonen | je zult hebben gewoond | je zou hebben gewoond |
hij zal wonen | hij zou wonen | hij zal hebben gewoond | hij zou hebben gewoond |
we zullen wonen | we zouden wonen | we zullen hebben gewoond | we zouden hebben gewoond |
jullie zullen wonen | jullie zouden wonen | jullie zullen hebben gewoond | jullie zouden hebben gewoond |
ze zullen wonen | ze zouden wonen | ze zullen hebben gewoond | ze zouden hebben gewoond |
zakken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zak | ik zakte | ik ben gezakt | ik was gezakt |
je zakt | je zakte | je bent gezakt | je was gezakt |
hij zakt | hij zakte | hij is gezakt | hij was gezakt |
we zakken | we zakten | we zijn gezakt | we waren gezakt |
jullie zakken | jullie zakten | jullie zijn gezakt | jullie waren gezakt |
ze zakken | ze zakten | ze zijn gezakt | ze waren gezakt |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zakken | ik zou zakken | ik zal zijn gezakt | ik zou zijn gezakt |
je zult zakken | je zou zakken | je zult zijn gezakt | je zou zijn gezakt |
hij zal zakken | hij zou zakken | hij zal zijn gezakt | hij zou zijn gezakt |
we zullen zakken | we zouden zakken | we zullen zijn gezakt | we zouden zijn gezakt |
jullie zullen zakken | jullie zouden zakken | jullie zullen zijn gezakt | jullie zouden zijn gezakt |
ze zullen zakken | ze zouden zakken | ze zullen zijn gezakt | ze zouden zijn gezakt |
zeggen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zeg | ik zei | ik heb gezegd | ik had gezegd |
je zegt | je zei | je hebt gezegd | je had gezegd |
hij zegt | hij zei | hij heeft gezegd | hij had gezegd |
we zeggen | we zeiden | we hebben gezegd | we hadden gezegd |
jullie zeggen | jullie zeiden | jullie hebben gezegd | jullie hadden gezegd |
ze zeggen | ze zeiden | ze hebben gezegd | ze hadden gezegd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zeggen | ik zou zeggen | ik zal hebben gezegd | ik zou hebben gezegd |
je zult zeggen | je zou zeggen | je zult hebben gezegd | je zou hebben gezegd |
hij zal zeggen | hij zou zeggen | hij zal hebben gezegd | hij zou hebben gezegd |
we zullen zeggen | we zouden zeggen | we zullen hebben gezegd | we zouden hebben gezegd |
jullie zullen zeggen | jullie zouden zeggen | jullie zullen hebben gezegd | jullie zouden hebben gezegd |
ze zullen zeggen | ze zouden zeggen | ze zullen hebben gezegd | ze zouden hebben gezegd |
zeilen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zeil | ik zeilde | ik heb gezeild | ik had gezeild |
je zeilt | je zeilde | je hebt gezeild | je had gezeild |
hij zeilt | hij zeilde | hij heeft gezeild | hij had gezeild |
we zeilen | we zeilden | we hebben gezeild | we hadden gezeild |
jullie zeilen | jullie zeilden | jullie hebben gezeild | jullie hadden gezeild |
ze zeilen | ze zeilden | ze hebben gezeild | ze hadden gezeild |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zeilen | ik zou zeilen | ik zal hebben gezeild | ik zou hebben gezeild |
je zult zeilen | je zou zeilen | je zult hebben gezeild | je zou hebben gezeild |
hij zal zeilen | hij zou zeilen | hij zal hebben gezeild | hij zou hebben gezeild |
we zullen zeilen | we zouden zeilen | we zullen hebben gezeild | we zouden hebben gezeild |
jullie zullen zeilen | jullie zouden zeilen | jullie zullen hebben gezeild | jullie zouden hebben gezeild |
ze zullen zeilen | ze zouden zeilen | ze zullen hebben gezeild | ze zouden hebben gezeild |
zetten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zet | ik zette | ik heb gezet | ik had gezet |
je zet | je zette | je hebt gezet | je had gezet |
hij zet | hij zette | hij heeft gezet | hij had gezet |
we zetten | we zetten | we hebben gezet | we hadden gezet |
jullie zetten | jullie zetten | jullie hebben gezet | jullie hadden gezet |
ze zetten | ze zetten | ze hebben gezet | ze hadden gezet |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zetten | ik zou zetten | ik zal hebben gezet | ik zou hebben gezet |
je zult zetten | je zou zetten | je zult hebben gezet | je zou hebben gezet |
hij zal zetten | hij zou zetten | hij zal hebben gezet | hij zou hebben gezet |
we zullen zetten | we zouden zetten | we zullen hebben gezet | we zouden hebben gezet |
jullie zullen zetten | jullie zouden zetten | jullie zullen hebben gezet | jullie zouden hebben gezet |
ze zullen zetten | ze zouden zetten | ze zullen hebben gezet | ze zouden hebben gezet |
zeven | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zeef | ik zeefde | ik heb gezeefd | ik had gezeefd |
je zeeft | je zeefde | je hebt gezeefd | je had gezeefd |
hij zeeft | hij zeefde | hij heeft gezeefd | hij had gezeefd |
we zeven | we zeefden | we hebben gezeefd | we hadden gezeefd |
jullie zeven | jullie zeefden | jullie hebben gezeefd | jullie hadden gezeefd |
ze zeven | ze zeefden | ze hebben gezeefd | ze hadden gezeefd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zeven | ik zou zeven | ik zal hebben gezeefd | ik zou hebben gezeefd |
je zult zeven | je zou zeven | je zult hebben gezeefd | je zou hebben gezeefd |
hij zal zeven | hij zou zeven | hij zal hebben gezeefd | hij zou hebben gezeefd |
we zullen zeven | we zouden zeven | we zullen hebben gezeefd | we zouden hebben gezeefd |
jullie zullen zeven | jullie zouden zeven | jullie zullen hebben gezeefd | jullie zouden hebben gezeefd |
ze zullen zeven | ze zouden zeven | ze zullen hebben gezeefd | ze zouden hebben gezeefd |
zich herinneren | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik herinner me | ik herinnerde me | ik heb me herinnerd | ik had me herinnerd |
je herinnert je | je herinnerde je | je hebt je herinnerd | je had je herinnerd |
hij herinnert zich | hij herinnerde zich | hij heeft zich herinnerd | hij had zich herinnerd |
we herinneren ons | we herinnerden ons | we hebben ons herinnerd | we hadden ons herinnerd |
jullie herinneren je | jullie herinnerden je | jullie hebben je herinnerd | jullie hadden je herinnerd |
ze herinneren zich | ze herinnerden zich | ze hebben zich herinnerd | ze hadden zich herinnerd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal me herinneren | ik zou me herinneren | ik zal me hebben herinnerd | ik zou me hebben herinnerd |
je zult je herinneren | je zou je herinneren | je zult je hebben herinnerd | je zou je hebben herinnerd |
hij zal zich herinneren | hij zou zich herinneren | hij zal zich hebben herinnerd | hij zou zich hebben herinnerd |
we zullen ons herinneren | we zouden ons herinneren | we zullen ons hebben herinnerd | we zouden ons hebben herinnerd |
jullie zullen je herinneren | jullie zouden je herinneren | jullie zullen je hebben herinnerd | jullie zouden je hebben herinnerd |
ze zullen zich herinneren | ze zouden zich herinneren | ze zullen zich hebben herinnerd | ze zouden zich hebben herinnerd |
zien | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zie | ik zag | ik heb gezien | ik had gezien |
je ziet | je zag | je hebt gezien | je had gezien |
hij ziet | hij zag | hij heeft gezien | hij had gezien |
we zien | we zagen | we hebben gezien | we hadden gezien |
jullie zien | jullie zagen | jullie hebben gezien | jullie hadden gezien |
ze zien | ze zagen | ze hebben gezien | ze hadden gezien |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zien | ik zou zien | ik zal hebben gezien | ik zou hebben gezien |
je zult zien | je zou zien | je zult hebben gezien | je zou hebben gezien |
hij zal zien | hij zou zien | hij zal hebben gezien | hij zou hebben gezien |
we zullen zien | we zouden zien | we zullen hebben gezien | we zouden hebben gezien |
jullie zullen zien | jullie zouden zien | jullie zullen hebben gezien | jullie zouden hebben gezien |
ze zullen zien | ze zouden zien | ze zullen hebben gezien | ze zouden hebben gezien |
zingen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zing | ik zong | ik heb gezongen | ik had gezongen |
je zingt | je zong | je hebt gezongen | je had gezongen |
hij zingt | hij zong | hij heeft gezongen | hij had gezongen |
we zingen | we zongen | we hebben gezongen | we hadden gezongen |
jullie zingen | jullie zongen | jullie hebben gezongen | jullie hadden gezongen |
ze zingen | ze zongen | ze hebben gezongen | ze hadden gezongen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zingen | ik zou zingen | ik zal hebben gezongen | ik zou hebben gezongen |
je zult zingen | je zou zingen | je zult hebben gezongen | je zou hebben gezongen |
hij zal zingen | hij zou zingen | hij zal hebben gezongen | hij zou hebben gezongen |
we zullen zingen | we zouden zingen | we zullen hebben gezongen | we zouden hebben gezongen |
jullie zullen zingen | jullie zouden zingen | jullie zullen hebben gezongen | jullie zouden hebben gezongen |
ze zullen zingen | ze zouden zingen | ze zullen hebben gezongen | ze zouden hebben gezongen |
zitten | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zit | ik zat | ik heb gezeten | ik had gezeten |
je zit | je zat | je hebt gezeten | je had gezeten |
hij zit | hij zat | hij heeft gezeten | hij had gezeten |
we zitten | we zaten | we hebben gezeten | we hadden gezeten |
jullie zitten | jullie zaten | jullie hebben gezeten | jullie hadden gezeten |
ze zitten | ze zaten | ze hebben gezeten | ze hadden gezeten |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zitten | ik zou zitten | ik zal hebben gezeten | ik zou hebben gezeten |
je zult zitten | je zou zitten | je zult hebben gezeten | je zou hebben gezeten |
hij zal zitten | hij zou zitten | hij zal hebben gezeten | hij zou hebben gezeten |
we zullen zitten | we zouden zitten | we zullen hebben gezeten | we zouden hebben gezeten |
jullie zullen zitten | jullie zouden zitten | jullie zullen hebben gezeten | jullie zouden hebben gezeten |
ze zullen zitten | ze zouden zitten | ze zullen hebben gezeten | ze zouden hebben gezeten |
zoeken | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zoek | ik zocht | ik heb gezocht | ik had gezocht |
je zoekt | je zocht | je hebt gezocht | je had gezocht |
hij zoekt | hij zocht | hij heeft gezocht | hij had gezocht |
we zoeken | we zochten | we hebben gezocht | we hadden gezocht |
jullie zoeken | jullie zochten | jullie hebben gezocht | jullie hadden gezocht |
ze zoeken | ze zochten | ze hebben gezocht | ze hadden gezocht |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zoeken | ik zou zoeken | ik zal hebben gezocht | ik zou hebben gezocht |
je zult zoeken | je zou zoeken | je zult hebben gezocht | je zou hebben gezocht |
hij zal zoeken | hij zou zoeken | hij zal hebben gezocht | hij zou hebben gezocht |
we zullen zoeken | we zouden zoeken | we zullen hebben gezocht | we zouden hebben gezocht |
jullie zullen zoeken | jullie zouden zoeken | jullie zullen hebben gezocht | jullie zouden hebben gezocht |
ze zullen zoeken | ze zouden zoeken | ze zullen hebben gezocht | ze zouden hebben gezocht |
zorgen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zorg | ik zorgde | ik heb gezorgd | ik had gezorgd |
je zorgt | je zorgde | je hebt gezorgd | je had gezorgd |
hij zorgt | hij zorgde | hij heeft gezorgd | hij had gezorgd |
we zorgen | we zorgden | we hebben gezorgd | we hadden gezorgd |
jullie zorgen | jullie zorgden | jullie hebben gezorgd | jullie hadden gezorgd |
ze zorgen | ze zorgden | ze hebben gezorgd | ze hadden gezorgd |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zorgen | ik zou zorgen | ik zal hebben gezorgd | ik zou hebben gezorgd |
je zult zorgen | je zou zorgen | je zult hebben gezorgd | je zou hebben gezorgd |
hij zal zorgen | hij zou zorgen | hij zal hebben gezorgd | hij zou hebben gezorgd |
we zullen zorgen | we zouden zorgen | we zullen hebben gezorgd | we zouden hebben gezorgd |
jullie zullen zorgen | jullie zouden zorgen | jullie zullen hebben gezorgd | jullie zouden hebben gezorgd |
ze zullen zorgen | ze zouden zorgen | ze zullen hebben gezorgd | ze zouden hebben gezorgd |
zwaaien | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zwaai | ik zwaaide | ik heb gezwaaid | ik had gezwaaid |
je zwaait | je zwaaide | je hebt gezwaaid | je had gezwaaid |
hij zwaait | hij zwaaide | hij heeft gezwaaid | hij had gezwaaid |
we zwaaien | we zwaaiden | we hebben gezwaaid | we hadden gezwaaid |
jullie zwaaien | jullie zwaaiden | jullie hebben gezwaaid | jullie hadden gezwaaid |
ze zwaaien | ze zwaaiden | ze hebben gezwaaid | ze hadden gezwaaid |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zwaaien | ik zou zwaaien | ik zal hebben gezwaaid | ik zou hebben gezwaaid |
je zult zwaaien | je zou zwaaien | je zult hebben gezwaaid | je zou hebben gezwaaid |
hij zal zwaaien | hij zou zwaaien | hij zal hebben gezwaaid | hij zou hebben gezwaaid |
we zullen zwaaien | we zouden zwaaien | we zullen hebben gezwaaid | we zouden hebben gezwaaid |
jullie zullen zwaaien | jullie zouden zwaaien | jullie zullen hebben gezwaaid | jullie zouden hebben gezwaaid |
ze zullen zwaaien | ze zouden zwaaien | ze zullen hebben gezwaaid | ze zouden hebben gezwaaid |
zwemmen | |||
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid tegenwoordige tijd |
voltooid verleden tijd |
ik zwem | ik zwom | ik heb gezwommen | ik had gezwommen |
je zwemt | je zwom | je hebt gezwommen | je had gezwommen |
hij zwemt | hij zwom | hij heeft gezwommen | hij had gezwommen |
we zwemmen | we zwommen | we hebben gezwommen | we hadden gezwommen |
jullie zwemmen | jullie zwommen | jullie hebben gezwommen | jullie hadden gezwommen |
ze zwemmen | ze zwommen | ze hebben gezwommen | ze hadden gezwommen |
toekomende tijd |
voorwaardelijke wijs |
voltooid toekomende tijd |
voltooid voorwaardelijke wijs |
ik zal zwemmen | ik zou zwemmen | ik zal hebben gezwommen | ik zou hebben gezwommen |
je zult zwemmen | je zou zwemmen | je zult hebben gezwommen | je zou hebben gezwommen |
hij zal zwemmen | hij zou zwemmen | hij zal hebben gezwommen | hij zou hebben gezwommen |
we zullen zwemmen | we zouden zwemmen | we zullen hebben gezwommen | we zouden hebben gezwommen |
jullie zullen zwemmen | jullie zouden zwemmen | jullie zullen hebben gezwommen | jullie zouden hebben gezwommen |
ze zullen zwemmen | ze zouden zwemmen | ze zullen hebben gezwommen | ze zouden hebben gezwommen |