qolaalka keliye

05-11-2012 20:54

 

Verhaal 4

Bij de bakker.

Op de hoek van de straat is de bakker. Hij verkoopt brood, broodjes en gebak.
Vanmiddag krijg ik bezoek. Daarom zoek ik iets lekkers uit voor bij de koffie.
De bakker heeft veel keuze! Ik neem appelflappen.
Ik betaal en loop terug naar huis.


Vragen:
 
  1. Welke winkel is er op de hoek van de straat?
  2. Wat verkoopt de bakker?
  3. Waarom koop ik iets lekkers bij de bakkers?
  4. Heeft de bakker veel gebak?
  5. Ga ik met de fiets terug naar huis?








 

De cursus.

Op woensdagmiddag gaat Ann naar de cursus. Ze leert Nederlands. Ze kan het al heel goed, maar ze wil het nog beter leren. In haar klas zitten zes mensen: 2 mannen en 4 vrouwen. Ze leren spreken, lezen en grammatika en idioom. Ann vindt idioom het leukst. Spreken vindt zij moeilijk.



Vragen:
 
  1. Op welke dag gaat Ann naar de cursus?
  2. Waarom gaat Ann naar de cursus?
  3. Zitten er alleen vrouwen in haar klas?
  4. Wat vindt Ann het leukst om te leren?
  5. Gaat Ann de hele dag naar de cursus?
 
Verhaal 1
Verhaal 2

De markt

Mevrouw Jansen wacht samen met mevrouw Bol op de bus naar de stad. Er is vandaag markt in de stad. Elke week gaan mevrouw Jansen en mevrouw Bol samen naar de markt. Wat gaan ze vandaag kopen? Niets. Ze gaan naar de markt, omdat het leuk is. Dat doen ze elke woensdag.

Vragen:
  1. Op welke dag gaat mevrouw Jansen naar de stad?
  2. Hoe gaat mevrouw Jansen naar de stad?
  3. Met wie gaat mevrouw Jansen naar de stad?

De tandarts

Ann gaat naar de tandarts. Ze is een beetje zenuwachtig. Ze gaat niet graag naar de tandarts, want ze is bang dat het pijn doet. Gelukkig hoeft ze niet lang te wachten. Ze is meteen aan de beurt. De tandarts controleert haar tanden. Hij lacht. “Alles prima in orde, mevrouw”, zegt hij.Pff, denkt Ann. Blij gaat ze naar huis.

Vragen:
  1. Waarom gaat Ann niet graag naar de tandarts?
  2. Moet Ann lang wachten bij de tandarts?
  3. Wat zegt de tandarts tegen Ann?


 
 
Verhaal 6

Het park.

In het park staan veel oude bomen. Ze zijn heel groot. Het zijn eiken en beuken. Er wonen veel vogels in de bomen in het park. Ook zitten er twee eekhoorntjes. In het park staan bankjes. Daar kunnen de mensen zitten en samen praten.

Vragen:
  1. Welke bomen staan er in het park?
  2. Wonen er dieren in het park?
  3. Waarom staan er bankjes in het park?



 

Huisdieren.

In Nederland hebben veel gezinnen een huisdier. Vaak is dat een hond of een kat, een konijn of een cavia. Kinderen zijn dol op huisdieren. Ze spelen er graag mee. Voor kinderen is een huisdier een echte vriend.

Vragen:
  1. Welke huisdieren hebben Nederlanders vaak?
  2. Wat doen kinderen graag met de huisdieren?
 
 
Verhaal 8

De auto.

Wij hebben een blauwe auto. Hij rijdt op gas. Soms moet de auto naar de garage. Dan moet er gecontroleerd worden of alles goed is. Wij hebben de auto nodig om naar het werk te gaan en om boodschappen te doen. Daarom is het belangrijk dat hij het altijd doet.

Vragen:
  1. Welke kleur heeft onze auto?
  2. Rijdt onze auto op benzine?
  3. Waarom moet de auto soms naar de garage?
  4. Wat doen ze in de garage?
  5. Waarvoor hebben wij de auto nodig?








 

De hond van Mia.

De hond van Mia heet Bobbie. Hij is bijna 6 jaar oud. Hij is niet heel groot. Hij weegt 9,7 kilo. Hij houdt van wandelen en stokken zoeken. Hij slaapt in zijn mand. Hij gaat om 21.30 uur slapen. ´s Morgens staat hij om half 8 op. Dan komt hij Mia wekken. Hij is altijd vrolijk.

Vragen:
  1. Wie is Bobbie?
  2. Is Bobbie ouder dan 6 jaar?
  3. Wat doet Bobbie graag?
  4. Wat doet Bobbie om half 8 ´s morgens?
 
Verhaal 9
Verhaal 10

De gouden bruiloft.

Vandaag zijn mijnheer en mevrouw Van Dam 50 jaar getrouwd. Ze vieren hun gouden bruiloft.
In een gezellig restaurant zijn ze samen met hun familie en vrienden.
Meneer en mevrouw Van Dam hebben samen 3 kinderen en 7 kleinkinderen.
Vanaf 13 uur is het feest. Eerst is er een feestdiner en daarna is er muziek en dans.
Iedereen is erg vrolijk. Er wordt veel gelachen en er worden grapjes gemaakt.
Het gouden bruidspaar krijgt ook cadeautjes.
Het is een leuke dag.

Vragen:
  1. Wie zijn mijnheer en mevrouw Van Dam?
  2. Waarom vieren zij feest?
  3. Waar is het feest?
  4. Hoeveel kinderen hebben mijnheer en mevrouw Van Dam?
  5. Hoe laat begint het feest?
  6. Is het een gezellig feest?




 

Een sprookje.

Er was eens een man in Nederland. Hij zocht een lieve vrouw. Hij ging naar een ver en warm land. Daar vond hij zijn lieve vrouw. Na een jaar kwam de vrouw naar Nederland. Het was winter en er lag sneeuw. Dat was wennen! Maar ze vond het leuk in Nederland. Ze voelde zich er thuis . Ze was gelukkig met de man.
Toen trouwden ze en leefden ze nog lang en gelukkig.




Vragen:
  1. Waarom ging de man naar een ver land?
  2. Wat vond hij in het verre land?
  3. Na hoeveel tijd kwam de vrouw naar Nederland?
  4. Waarom moest ze wennen?
  5. Bleef de vrouw in Nederland?









 
Verhaal 11
Verhaal 12

Zoon op bezoek.

De zoon van Ann komt op bezoek. Hij heet Atom. Atom is een knappe jongen. Ann is trots als haar zoon komt. Ze heeft hem al langer dan een jaar niet gezien.
Atom komt met het vliegtuig. Hij landt op Schiphol. Moeder en zoon lopen snel naar elkaar toe en omhelzen elkaar. Atom tilt zijn moeder een beetje op. Dat vindt hij leuk. Dan lijkt zijn moeder nog kleiner. Ze maken grapjes en gaan naar huis.
Atom blijft een hele maand.

Vragen:
  1. Hoe lang hebben Ann en Atom elkaar niet gezien?
  2. Op welk vliegveld komt Atom aan?
  3. Waarom tilt Atom zijn moeder een beetje op?
  4. Hoe lang blijft Atom?
 

Bij de kassa.

Valentina staat bij de kassa. Ze heeft een boel boodschappen in haar karretje. Nu laadt ze alles uit de kar. Ze zet de boodschappen op de band. De caissière scant alle artikelen. Dan noemt ze het bedrag dat Valentina betalen moet. „Kan ik met pin betalen?“, vraagt ze. „Ja natuurlijk“, zegt de caissière. Valentina steekt het pasje in het pinapparaat. Daarna toetst ze de geheime pincode in. „U heeft betaald, mevrouw“, zegt de caissière.


Vragen:
  1. Waar heeft Valentina haar boodschappen in gedaan?
  2. Waar zet Valentina de boodschappen op als ze bij de kassa is?
  3. Wat doet de caissière?
  4. Wil Valentina contant betalen?
  5. Wat doet Valentina met de geheime pincode?
 
Verhaal 13
Verhaal 14

Met de bus.

Ingrid en Armand staan bij de bushalte. Ze wachten op de bus. Ze willen naar de stad gaan. De bus komt precies op tijd aan. Armand en Ingrid stappen in. Ze stempelen hun strippenkaart af. De chauffeur rijdt vlot en veilig. In het centrum stappen Armand en Ingrid uit. Ze groeten de chauffeur en gaan op pad.

Vragen:
  1. Waarheen gaan Armand en Ingrid?
  2. Met welk vervoermiddel gaan ze?
  3. Is de bus te laat of op tijd?
  4. Rijdt de chauffeur gevaarlijk?
  5. Waar stappen ze uit?
  6. Wat doen ze voor ze op pad gaan?









 

Het regent.

Buiten regent het. Binnen is het warm. Eigenlijk is regen wel gezellig, vindt Pierre. Hij zit op de bank en leest een boek. Zijn vrouw, Annie, is in de keuken. Ze bakt een taart. Voor straks, bij de koffie. Veel mensen vinden regen vervelend. Maar als je binnen zit, is het juist fijn, vindt Pierre. De regen spettert tegen de ruiten. Er plenst regen op de tegels van het terras. Pierre slaat zijn boek dicht en kijkt naar buiten.

Vragen:
  1. Wie is Annie?
  2. Wat doet Annie?
  3. Wat doet Pierre?
  4. Waar is Annie?
  5. Wat voor weer is het?
  6. Wat vindt Pierre van de regen?
  7. Vinden alle mensen regen gezellig?
  8. Waar ziet Pierre de regen neerkomen?
  9. Leest Pierre het boek uit?
  10. Wat doet Pierre in plaats van lezen?




 
 
Verhaal 15
Verhaal 16

Ann koopt bloemen.

Ann slentert de straat uit. Ze loopt langzaam naar de bloemenwinkel. Bloemsierkunst Kraayenhoff staat er met grote letters op de winkel. Ann gaat naar binnen. "Ik wil graag een bos mooie bloemen kopen“, zegt ze. Ze kijkt goed welke kleuren er zijn. Ze kiest een bos met veel mooie rose bloemen. De bloemen ruiken ook erg lekker. Ann is blij. Ze gaat terug naar de verkoopster en rekent af.Thuis zet zij de bloemen in een vaas.

Vragen:
  1. Loopt Ann snel of langzaam door de straat?
  2. Naar welke winkel gaat ze?
  3. Welke kleur kiest Ann?
  4. Waar rekent Ann af?
  5. Heeft Ann de bloemen voor zichzelf gekocht of voor iemand anders?
  6. Wat doet Ann thuis met de bloemen?

Marliese gaat kleren kopen.

Marliese gaat vandaag kleren kopen. Ze heeft 200 Euro in haar portemonnee. Dat is veel geld. Ze wil graag een broek en een blouse kopen en misschien schoenen. Maar schoenen zijn duur. Dus misschien toch geen schoenen. In de stad zijn veel winkels. Ze kijkt naar de aanbiedingen. Gelukkig heeft Marliese een gemakkelijke maat, dus is er voor haar veel keuze. Ze vindt een mooi truitje. In een andere winkel past ze een broek. Die is afgeprijsd. Ze vindt de prijs goed. Ze koopt de broek ook. Schoenen kan ze niet vinden. Ze vindt ze niet mooi of te duur. Marliese drinkt op een terras nog een kopje thee . Dan gaat ze met de bus naar huis.

Vragen:
  1. Wat gaat Marliese vandaag doen?
  2. Heeft Marliese veel geld bij zich?
  3. Wat wil Marliese graag kopen?
  4. Wil ze ook schoenen kopen?
  5. Koopt Marliese schoenen?
  6. Hoe gaat Marliese naar huis terug?
  7. Waarom kan Marliese gemakkelijk kleren kopen?
  8. Gaat Marliese meteen terug naar huis?